200908877/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 8 september 2009, kenmerk PZH-2009-126128107, heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom bij besluit van 16 juni 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Bestemmingsplan De Polders, [locatie]".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 december 2009.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, zijn verschenen. Voorts is [eigenaar] van het perceel [locatie], daar als partij gehoord, evenals het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hillegom, vertegenwoordigd door F. Atsma en J. Nicola, werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming "Agrarische doeleinden, bollencultuur en tuinbouw" van het perceel [locatie] te Hillegom in de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" op grond van artikel 22, onder 1, tiende lid, sub b, van de voorschriften van het bestemmingsplan "De Polders" (hierna: het bestemmingsplan). Uit het wijzigingsplan volgt dat op het perceel [locatie] een bedrijf van maximaal categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan is toegelaten.
2.3. [appellanten] betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat niet is onderkend dat in overleg met het gemeentebestuur plannen worden gevormd voor een woningbouwproject op de percelen [locatie a] en [locatie].
2.3.1. Ter zitting is gebleken dat er vergaande plannen zijn om op zowel perceel [locatie a] als [locatie] een woningbouwproject te realiseren en dat deze plannen in het beleid van het college van burgemeester en wethouders passen. Ter zitting is door [eigenaar] medegedeeld dat hij geen bedrijf heeft noch voornemens is een bedrijf te exploiteren ter plaatse, maar slechts een bestemming wenst die het mogelijk maakt een burgerwoning te realiseren op het perceel, hetgeen ook niet is weersproken door het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft zich met het college van burgemeester en wethouders ter zitting op het standpunt gesteld dat het niet mogelijk is om de bestemming van het perceel in een woonbestemming te wijzigen, omdat dit in strijd is met de milieucirkel die thans geldt voor het afvalverwerkingsbedrijf gevestigd op het perceel [locatie a]. Niet is ter zitting weersproken door het college en het college van burgemeester en wethouders dat het afvalverwerkingsbedrijf thans geen activiteiten meer uitoefent en dat het ook niet de bedoeling is dat deze weer worden aangevangen. Daargelaten of het niet voor de hand had gelegen om beide percelen integraal te bestemmen ten behoeve van het woningbouwproject, is de Afdeling, gezien het feit dat het voorgenomen gebruik niet in overeenstemming is met de in het plan aan het perceel toegekende bestemming en dat tevens niet aannemelijk is gemaakt dat deze bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt, van oordeel dat de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor het perceel in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het plan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 8 september 2009, kenmerk PZH-2009-126128107;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Bestemmingsplan De Polders, [locatie]";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellanten] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VI. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010