ECLI:NL:RVS:2010:BN1096

Raad van State

Datum uitspraak
9 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002601/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Roderweg, Liempde

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 juli 2010 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Roderweg, Liempde". Het bestemmingsplan werd op 15 december 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Boxtel. De verzoeker, wonend te [woonplaats], heeft op 17 maart 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft de zaak op 29 juni 2010 ter zitting behandeld, waar de verzoeker en de raad vertegenwoordigd door R. Poort aanwezig waren, evenals de belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa.

De voorzitter heeft overwogen dat het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang met zich meebrengt, aangezien de belanghebbende een bouwvergunning heeft aangevraagd om de bouwmogelijkheden op zijn perceel te benutten. De voorzitter heeft vastgesteld dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen onjuist beeld van de ruimtelijke gevolgen is ontstaan. De verzoeker heeft betoogd dat het plan leidt tot een aantasting van het doorzicht tussen de percelen en een toename van wateroverlast, maar de voorzitter heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de openheid naar het achtergelegen gebied wordt vergroot en dat de wateroverlast niet onaanvaardbaar zal verergeren.

Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat de verkeersveiligheid niet in het geding is, ondanks een verwachte toename van verkeersbewegingen. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen en heeft het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juli 2010.

Uitspraak

201002601/2/R3.
Datum uitspraak: 9 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] (hierna tezamen in enkelvoud: [verzoeker]), wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Boxtel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Roderweg, Liempde" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [verzoeker] tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2010, waar [verzoeker], in de persoon van [verzoeker A], en de raad, vertegenwoordigd door R. Poort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa, werkzaam bij Juridisch Adviesbureau Van der Aa, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om een nieuwe woning met bijgebouw op te richten op het perceel van [belanghebbende] aan de [locatie 1]. [verzoeker] is eigenaar van het naastgelegen perceel [locatie 2].
2.3. Gebleken is dat [belanghebbende] een bouwvergunning heeft aangevraagd om de bouwmogelijkheden op zijn perceel te kunnen benutten.
Gelet hierop is met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang gemoeid.
2.4. Voor zover [verzoeker] heeft betoogd dat de besluitvorming van de raad met betrekking tot het plan onzorgvuldig zou zijn, is hiervan niet gebleken. Met name is niet gebleken dat de raad bij de vaststelling van het plan een onjuist beeld van de ruimtelijke gevolgen van het plan voor ogen heeft gehad.
2.5. Wat betreft de door [verzoeker] gestelde aantasting van het doorzicht tussen de percelen heeft de raad in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat door de met de bouw van de nieuwe woning samenhangende sloop van een dwars op de weg staande lange schuur de openheid naar het achtergelegen gebied wordt vergroot. Voorts bestaat gelet op de afstand tussen de woning van [verzoeker] en het plangebied geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van onaanvaardbare schaduwhinder. Verder is niet aannemelijk gemaakt dat de door [verzoeker] gewenste wijze van energieopwekking op zijn perceel niet meer mogelijk is.
2.6. Wat betreft de door [verzoeker] gestelde toename van wateroverlast is gebleken dat bij regenval het op het dak van de woning vallende hemelwater zal worden opgevangen en via de dakgoot en het riool zal worden afgevoerd. Gelet hierop acht de voorzitter niet aannemelijk dat sprake zal zijn van een onaanvaardbare verergering van de wateroverlast. Overigens is ter zitting naar voren gekomen dat de bestaande wateroverlast is ontstaan nadat [verzoeker] een voormalige sloot op zijn perceel heeft gedempt en de door hem aangebrachte drainage ter plaatse niet naar behoren functioneert.
2.7. Met betrekking tot de door [verzoeker] gestelde aantasting van de verkeersveiligheid door de ontsluiting van het perceel van [belanghebbende] overweegt de voorzitter dat aannemelijk is dat sprake zal zijn van enige toename van de verkeersbewegingen ter plaatse. De voorziene ontsluiting van de nieuwe woning van [belanghebbende] zal pal naast de ontsluiting van het perceel van [verzoeker] aan de Roderweg komen te liggen. [verzoeker] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de beperkte toename van afslaand verkeer ter plaatse van de oprit naar de nieuwe woning een verkeersonveilige situatie zal scheppen.
2.8. In hetgeen overigens door [verzoeker] nog is aangevoerd ziet de voorzitter evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan niet strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening en in verband hiermee in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.
2.9. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2010
45-605.