ECLI:NL:RVS:2010:BN1098

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200903042/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • M.W. Wijers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Westerkoog door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

Op 14 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen de Stichting Rondom de Binding en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. De zaak betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Westerkoog', vastgesteld door de raad van de gemeente Zaanstad op 2 augustus 2008. De Stichting, die zich inzet voor de leefbaarheid in de woonwijken Westerkoog en Westerwatering, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van 3 maart 2009, waarin goedkeuring werd verleend aan het bestemmingsplan. De Stichting betoogde dat zij als belanghebbende moet worden aangemerkt en dat het college ten onrechte de busbrug 'de Binding' buiten het plangebied heeft gelaten.

Tijdens de zitting op 19 mei 2010 zijn de Stichting en het college vertegenwoordigd door hun respectieve leden verschenen. De Afdeling oordeelde dat de Stichting inderdaad als belanghebbende kan worden aangemerkt, gezien haar doelstellingen en activiteiten. De Afdeling concludeerde echter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De gemeenteraad heeft een grote beleidsvrijheid bij het bepalen van de begrenzingen van bestemmingsplannen, en de Afdeling zag geen aanleiding om te oordelen dat deze vrijheid in dit geval was overschreden.

De Stichting voerde verder aan dat de bestemming 'Verkeersdoeleinden' en 'Verblijfsdoeleinden' niet in overeenstemming zijn met de feitelijke situatie en dat er onduidelijkheden zijn in de plankaart. De Afdeling verwierp deze argumenten en stelde vast dat de bestemmingen in overeenstemming zijn met de bestaande situatie en dat de gemeenteraad voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de bewoners. De conclusie was dat het beroep van de Stichting ongegrond werd verklaard, en er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200903042/1/R1.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting Stichting Rondom de Binding, gevestigd te Koog aan de Zaan, gemeente Zaanstad,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2009 heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zaanstad bij besluit van 2 augustus 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Westerkoog".
Tegen dit besluit heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting en nadere stukken ingediend.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2010, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [bestuurslid], en [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Westerwal, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. N. Kippers, L.K.J. Steernberg, P.J.M. Duijn en ing. D. Schilp, werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling is, anders dan de raad, van oordeel dat de Stichting als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Daartoe neemt zij in aanmerking dat de Stichting krachtens haar statutaire doelstelling, waarin zij zich ten doel heeft gesteld het verbeteren en behouden van de leefbaarheid in de woonwijken Westerkoog en Westerwatering in Zaanstad, en blijkens haar feitelijke werkzaamheden, waaronder het informeren van bewoners door middel van een website en het verzenden van een nieuwsbrief, een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de gemeenteraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. De Stichting betoogt dat ten onrechte de busbrug "de Binding" tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering buiten het plangebied is gelaten. Voorts komt de Stichting op tegen de gevolgen die openstelling van de busbrug in de wijk Westerkoog zal hebben. Daartoe voert de Stichting aan dat op de rondweg in het eerder geldende bestemmingsplan een bestemming voor verblijfsdoeleinden was gelegen en nu een bestemming verkeersdoeleinden is gelegd.
2.4. Gelet op de systematiek van de WRO komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen de Stichting heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Voor zover de Stichting gronden aanvoert ten aanzien van de busbrug "de Binding" tussen de wijken Westerkoog en Westerwatering als zodanig, dienen deze buiten beschouwing te blijven, nu deze geen deel uitmaakt van het in geding zijnde bestemmingsplan.
2.5. Ingevolge artikel 14, eerste lid van de voorschriften van het bestemmingsplan, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Verkeersdoeleinden (V) bestemd voor:
a. wegen en straten;
b. voet- en fietspaden;
met de daarbij behorende:
c. bermen;
d. parkeer- en groenvoorzieningen;
e. waterpartijen.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Verblijfsdoeleinden (VD) aangewezen voor:
a. buurtontsluitingswegen;
b. voet- en fietspaden;
c. bermen;
d. parkeer- en groenvoorzieningen;
e. waterpartijen;
f. speeltoestellen;
g. (ondergrondse) inzamelplaats voor (gescheiden) afval.
2.6. Aan de Glazenmaker en de Wildeman, die de rondweg vormen, is in het bestemmingsplan de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" toegekend. Aan de meeste andere wegen in het plangebied is de bestemming "Verblijfsdoeleinden (VD)" toegekend. De raad heeft toegelicht dat met het toekennen van deze bestemmingen is aangesloten bij de feitelijk bestaande situatie en niet beoogd is een sturing aan de verkeersstromen te geven. Niet is gebleken dat de aan de Glazenmaker en de Wildeman toegekende bestemming een verkeerstoename mogelijk maakt, die op grond van de bestemming "Verblijfsdoeleinden" dan wel op grond van de in het voorheen geldende bestemmingsplan "2e uitwerking bestemmingsplan Westzijderveld" opgenomen bestemming "Wijkwegen en/of verbindingswegen" niet mogelijk was. Op grond van al deze bestemmingen is verkeersgebruik toegestaan en zoals door de Stichting ter zitting ook is erkend, zou bij een ongewijzigde bestemming eenzelfde feitelijke situatie bestaan. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt kunnen stellen dat de voorkeur van de Stichting voor de in de jaren '70 voorziene ontsluiting via de Westerkoogweg niet kan worden gevolgd, vanwege gerealiseerde bebouwing op grond van een in 1996 verleende vrijstelling en bouwvergunning. Voor zover de Stichting betoogt dat in de besluitvorming niet betrokken is dat sprake is van een reconstructie van de rondweg, faalt dit betoog, nu, zoals door de raad is toegelicht, de herinrichting van de wegen in het plangebied onder vigeur van het voorgaande bestemmingsplan, geruime tijd voorafgaand aan onderhavig besluit was afgerond, en de nieuwe bestemmingen geen wijzigingen van de desbetreffende wegen met zich brengen. Een eventuele verhoging van de verkeersdruk en daarmee mogelijke geluidstoename op de woningen in het plangebied wordt niet veroorzaakt door het bestreden besluit, maar door de besluitvorming ten aanzien van "de Binding", welke in deze procedure niet aan de orde is.
Voor zover de Stichting betoogt dat het college er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat het overleg als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening op onjuiste wijze is gevoerd omdat in die fase er nog van werd uitgegaan dat de rondweg onder het 30 km/uur regime zou worden gebracht, doch dat na het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan ervan is afgezien dit regime door te voeren, faalt, nu dit aspecten betreft die als zodanig niet in het plan geregeld worden. Overigens behoefde het college gelet op het karakter van dat overleg en de eigen bevoegdheid om over de goedkeuring te beslissen, aan de uitkomst van dit overleg geen doorslaggevende betekenis toe te kennen. Ook hetgeen is aangevoerd met betrekking tot verkeersbesluiten kan niet in deze procedure aan de orde komen.
2.7. Voor zover de Stichting betoogt dat de rapportage van Lichtveld Buis & Partners van 23 april 2008 pas bij de vaststelling van het plan was opgenomen en dat niet expliciet in het raadsbesluit is vermeld, leidt dit niet tot het daarmee beoogde resultaat, nu reeds een milieurapport met dezelfde conclusies was opgenomen, en het rapport van 23 april 2008 als actualisatie diende in verband met de nieuwe wetgeving ten aanzien van luchtkwaliteit. Niet is gebleken dat de Stichting door het niet in het raadsbesluit vermelden van de actualisatie van het rapport in haar belang is geschaad.
2.8. De Stichting betoogt voorts dat op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart ten onrechte aan bestaande groenstroken de bestemming "Verblijfsdoeleinden groen (VDg)" is toegekend. Volgens de Stichting zal daardoor veel groen verloren gaan nu hier ook parkeerplaatsen en andere verhardingen kunnen worden gerealiseerd, ter voorkoming waarvan de bestemming "Groenvoorzieningen (GR)" had moeten worden toegekend.
2.9. Ingevolge artikel 16, eerste lid, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Verblijfsdoeleinden groen (VDg) voor ten minste 50% van de grond bestemd voor groenvoorzieningen; alsmede voor:
a. waterpartijen;
b. speeltoestellen;
c. kunstobjecten;
d. buurtontsluitingswegen;
e. voet- en fietspaden;
f. bermen;
g. parkeervoorzieningen.
2.10. Het college heeft zich in navolging van de raad op het standpunt gesteld dat de bestemming "Verblijfsdoeleinden groen" weliswaar de mogelijkheid biedt om parkeerplaatsen aan te leggen, evenals een voet- en fietspad of buurtaansluiting wanneer daar behoefte aan is, maar dat altijd een minimaal percentage van 50% aan groen op deze bestemming blijft behouden, zodat de groene structuur gehandhaafd blijft. Daarbij heeft hij tevens in aanmerking genomen dat aan diverse locaties binnen het plangebied een specifieke Groenbestemming is toegekend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Voor zover de Stichting zich in dit verband richt tegen hetgeen in de plantoelichting is opgenomen, stelt de Afdeling vast dat ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening een toelichting geen deel uitmaakt van een bestemmingsplan, zodat aan de toelichting geen bindende betekenis toekomt.
Deze beroepsgrond faalt derhalve.
2.11. Ten slotte betoogt de Stichting dat op de plankaart niet op alle plaatsen waar een tuin aanwezig is de letter "T" is opgenomen, hetgeen onduidelijk is. Voorts brengen zij naar voren dat binnen de bestemming "Tuinen (T)" niet overal de aanduiding "P", waardoor parkeren op eigen terrein mogelijk is, is opgenomen, zodat rechtsongelijkheid ontstaat.
2.11.1. De raad heeft uiteengezet dat de bestemmingsgrenzen zijn aangegeven door een dikke zwarte lijn en de lichtgroene kleur van de bestemming "Tuinen" op de plankaart is aangegeven. Gelet hierop kan geen onduidelijkheid bestaan over de geldende bestemming. Voorts heeft de raad aangegeven dat alleen aan percelen met bekende en legale mogelijkheden voor parkeren in de tuin de aanduiding "P" is toegekend en toegelicht dat deze aanduiding alleen is opgenomen waar dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is. De Afdeling ziet geen aanleiding om te oordelen dat het college aan deze bestemming vanwege rechtsongelijkheid goedkeuring had dienen te onthouden, nu niet is gebleken dat de door de Stichting genoemde gevallen vergelijkbaar zijn met de aangeduide percelen.
Het betoog faalt.
2.12. De Stichting heeft in het beroepschrift verwezen naar de inhoud van de eerder ingediende zienswijzen en bedenkingen.
In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de bedenkingen. De Stichting heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd, anders dan hetgeen hiervoor is besproken, waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.13. De conclusie is dat hetgeen de Stichting heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door haar bestreden plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
444.