ECLI:NL:RVS:2010:BN1107

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910162/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Kom Vessem' vastgesteld door de raad van de gemeente Eersel

Op 6 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Eersel het bestemmingsplan 'Kom Vessem' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend te Vessem, op 28 december 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De gronden van het beroep zijn later aangevuld op 21 januari 2010. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De zitting vond plaats op 18 juni 2010, waar de appellant, bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten, aanwezig waren.

De appellant betoogde dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan onjuist was, omdat er ten onrechte geen rekening was gehouden met de bouw van twee woningen op zijn paardenwei. Hij verwees naar provinciaal beleid dat inbreiding van woningen in de bebouwde kom positief benadert. De raad daarentegen stelde dat de paardenwei niet geschikt was voor woningbouw, omdat dit de openheid van het gebied zou aantasten en de historische groenstructuur zou schaden. De raad had eerder andere locaties onderzocht voor een woonzorgboerderij, maar deze waren uiteindelijk niet gekozen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de raad in redelijkheid had kunnen besluiten om de paardenwei niet te bebouwen. De belangen van de openheid van het gebied en de relatie met het buitengebied werden zwaarder gewogen dan het persoonlijk belang van de appellant bij de bouw van woningen. De conclusie was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200910162/1/R3.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te Vessem, gemeente Eersel,
en
de raad van de gemeente Eersel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft de raad bestemmingsplan "Kom Vessem" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en de raad, vertegenwoordigd door B. Joosten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1 Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het overgrote deel van de kom van Vessem.
2.2 [appellant] betoogt dat de ruimtelijke onderbouwing van het plan onjuist is nu ten onrechte niet is voorzien in de bouw van twee woningen op de bij hem in eigendom zijnde, ten westen van [locatie A] gelegen, paardenwei. Daarbij wijst [appellant] er op dat het provinciale beleid positief staat tegenover inbreiding van woningen in de bebouwde kom en stelt hij dat daar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. Bovendien werd, anders dan nu, de openheid van het gebied noch de historische groenstructuur een bezwaar geacht toen er in 2004 plannen bestonden om op de paardenwei een woonzorgboerderij te realiseren. Tot slot stelt [appellant] dat er elders in de buurt wel gebouwd mag worden en wijst hij op de grote behoefte aan woningen, onder meer voor zijn kinderen.
2.3 De raad stelt dat voor het realiseren van een woonzorgboerderij destijds verschillende bouwlocaties zijn onderzocht, waaronder de onderhavige. Toen een uit ruimtelijk oogpunt meer geschikte locatie ten zuiden van de paardenwei voorhanden kwam, is de paardenwei zelf uit beeld verdwenen. De door [appellant] beoogde locatie acht de raad voor woningbouw minder geschikt omdat daardoor de openheid van het gebied en de relatie met het buitengebied verloren gaat. Ook acht de raad verdere verdichting ongewenst omdat de historische groenstructuur en de woonzorgboerderij minder goed zichtbaar zullen zijn vanuit de omgeving. Tot slot stelt de raad dat de door [appellant] bedoelde nieuwe ontwikkeling op [locatie B] een verbetering oplevert van de huidige situatie door de sloop van een oude bedrijfsloods.
2.4 Vaststaat dat aan de paardenwei in het plan de bestemming "Agrarisch - landschapswaarden" is toegekend die de bouw van de door [appellant] gewenste woningen niet mogelijk maakt. De paardenwei grenst ten noorden en ten westen aan een groenbestemming.
2.5 Niet in geschil is dat de raad ten aanzien van de kom van Vessem in navolging van het provinciale beleid bij de keuze voor woningbouwprojecten als uitgangspunt hanteert dat zogenoemde inbreiding voor uitbreiding gaat. Voor zover [appellant] betoogt dat de paardenwei een inbreidingslocatie is en hier ten onrechte geen rekening mee is gehouden, overweegt de Afdeling dat een en ander niet betekent dat de raad daarmee gehouden is elke open plaats voor bebouwing in aanmerking te brengen. Het standpunt van de raad dat na de komst van de woonzorgboerderij de nog resterende open ruimte in de nabijheid daarvan niet verder aangetast mag worden en verdere verdichting aldaar niet wenselijk is, is niet onredelijk te achten.
Ten aanzien van het persoonlijk belang dat [appellant] heeft bij de bouw van twee woningen op de paardenwei bestaat onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat de raad niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het behoud van de resterende openheid van het gebied.
In de omstandigheid dat in de buurt van de paardenwei wel vervangende bebouwing mag worden opgericht voor een loods ziet de Afdeling, gezien de ruimtelijke verbetering ten gevolge van de sloop, geen grond voor het oordeel dat sprake is van op één lijn te stellen gevallen.
2.6 Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad, afwegende de betrokken belangen, in redelijkheid heeft kunnen besluiten om niet in te stemmen met de mogelijkheid om de paardenwei te bebouwen.
2.7 De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
45-662.