200905511/1/R3.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beide gevestigd te [plaats], gemeente Woudrichem,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 16 juni 2009, kenmerk 1493229, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Woudrichem bij besluit van 3 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Postweide/'t Rond".
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door T.J.A. van Tilborg, werkzaam bij de gemeente, als partij is gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het plan wordt beoogd de voor het plangebied geldende bestemmingsplannen die betrekking hebben op het gebied van het voorzieningencentrum 't Rond en de woonwijk Postweide I te actualiseren en te uniformeren.
2.3. [appellanten] stellen dat wat betreft het door de raad vastgestelde bestemmingsplan geen kennisgeving in de Staatscourant heeft plaatsgevonden, zodat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend.
2.3.1. Ingevolge artikel 26 van de WRO in samenhang met artikel 23, eerste lid, onder a, van de WRO dient een door de raad vastgesteld bestemmingsplan onder meer te worden gepubliceerd in de Staatscourant. Gebleken is dat ter zake van de vaststelling van het bestemmingsplan de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, op 22 januari 2009 in de Staatscourant is gepubliceerd. Daarmee is aan de wettelijke voorgeschreven eis voldaan, zodat het beroep op dit onderdeel niet slaagt.
2.4. Het college heeft in het bestreden besluit goedkeuring onthouden aan het plangedeelte dat betrekking heeft op de gronden gelegen aan de Wethouder de Joodestraat, het Raadhuisplein en 't Rond, aangezien de raad de gewenste herontwikkeling van dit gebied niet heeft opgenomen in onderhavig bestemmingsplan, terwijl reeds een procedure als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO is gevolgd en het college de terzake gevraagde verklaring van geen bezwaar heeft verleend.
2.4.1. [appellanten] voeren aan dat het onthouden van goedkeuring aan het desbetreffende plangedeelte leidt tot rechtsonzekerheid, aangezien niet duidelijk is welke planvoorschriften van toepassing zijn.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat de gronden van het plangedeelte waaraan goedkeuring is onthouden zijn bestemd tot "Centrum", "Groen en water" en "Verkeer-Verblijf". Het onthouden van goedkeuring aan een deel van de plankaart brengt met zich dat voor dat gedeelte van het plangebied het nieuwe plan niet van kracht wordt en dat dus nog het oude bestemmingsplan blijft gelden. De planvoorschriften die verband houden met genoemde bestemmingen van dat plangedeelte, worden in zoverre evenmin van kracht. Voor de plandelen met dezelfde bestemming waaraan geen goedkeuring is onthouden worden de desbetreffende voorschriften wel van kracht.
2.4.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met de rechtszekerheid of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.5. [appellanten] hebben bezwaren tegen de plandelen met de bestemming "Centrum", voor zover daaraan goedkeuring is verleend, omdat in het plan geen beperking is gesteld aan de maximaal te realiseren winkelverkoopvloeroppervlakte. Hierdoor bestaat volgens hen het risico dat het voorzieningenniveau in de gemeente duurzaam zal worden ontwricht. In dit verband wijzen zij erop dat het plan niet alleen conserverend van aard maar ook voorziet in herontwikkeling van het gebied 't Rond en ontwikkeling van het gebied ter plaatse van Postweide 137 ten zuiden van 't Rond.
2.5.1. Het college heeft in het bestreden besluit goedkeuring verleend aan bedoelde plandelen, omdat voor zover sprake is van ontwikkeling en herstructurering van bedoelde gebieden geen redenen zijn om aan te nemen dat de detailhandelstructuur ontwricht zal raken.
2.5.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of ook na het mogelijk sluiten van een of meer winkelvoorzieningen, voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
2.5.3. De op de plankaart tot "Centrum" aangewezen gronden zijn ingevolge artikel 4, lid 4.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften uitsluitend op en onder de begane grondverdieping onder andere bestemd voor detailhandel. Aan de winkelverkoopvloeroppervlakte is geen maximum gesteld. [appellanten] hebben noch in hun beroepschrift, noch ter zitting aannemelijk gemaakt dat de mogelijkheden die de desbetreffende plandelen bieden voor de vestiging van nieuwe of uitbreiding van bestaande winkelvoorzieningen zullen leiden tot het verdwijnen van een zodanig deel van het winkelaanbod dat voor de inwoners van het verzorgingsgebied wezenlijke beperkingen zullen ontstaan bij het doen van hun dagelijks inkopen. Hierbij is in aanmerking genomen dat detailhandel alleen is toegestaan op de begane grond en daaronder en voorts dat er op de plankaart slechts drie locaties zijn aangegeven waar winkelvoorzieningen zijn toegestaan. Hieruit volgt dat detailhandel in oppervlakte gezien beperkt zal blijven.
2.5.4. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bedoelde plandelen met de bestemming "Centrum" niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010