ECLI:NL:RVS:2010:BN1126

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909300/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • P.A. Melse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locaties voor ondergrondse inzamelvoorzieningen voor huishoudelijk restafval in Barendrecht

Op 10 juli 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht locaties vastgesteld voor ondergrondse inzamelvoorzieningen voor huishoudelijk restafval in de wijk Buitenoord. De aangewezen locaties, nrs. 0501, 0502 en 0503, zijn bedoeld om de inzameling van afval te optimaliseren. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 13 augustus 2009 beroep ingesteld, waarna de zaak op 6 mei 2010 ter zitting is behandeld. De appellanten betogen dat de locaties nrs. 0502 en 0503 onterecht zijn aangewezen, omdat hun woningen zich tussen deze locaties bevinden, wat hen zwaarder zou treffen dan andere bewoners. Ze stellen ook dat alternatieve locaties niet zijn overwogen en dat de aanwijzing van de locaties leidt tot aantasting van het openbaar groen en een waardedaling van hun woningen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college bij de aanwijzing van de locaties rekening heeft gehouden met verschillende criteria, zoals de loopafstand voor bewoners en de impact op de hoofdgroenstructuur. De Afdeling concludeert dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgestelde alternatieve locaties minder geschikt zijn en dat de aantasting van het openbaar groen aanvaardbaar is in het licht van het maatschappelijk belang van de ondergrondse afvalcontainers. De vrees van de appellanten voor zwerfvuil en waardedaling van hun woningen is niet aannemelijk gemaakt. Uiteindelijk verklaart de Afdeling het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanwijzing van de locaties voor de ondergrondse afvalcontainers rechtmatig is.

Uitspraak

200909300/1/M1
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te Barendrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college - voor zover te dezen van belang - de locaties nrs. 0501, 0502 en 0503 in de wijk Buitenoord vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij het college ingekomen op 13 augustus 2009, beroep ingesteld. Het college heeft het beroepschrift doorgezonden aan de Afdeling, alwaar het beroepschrift op 1 december 2009 is ingekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2010, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E. Verheijen, advocaat te Barendrecht en mr. F. Agrech, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 4.2.2.3, tweede lid (oud), van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Barendrecht (hierna: APV) kan het college aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel of voorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.2. Bij het bepalen van de locaties van inzamelvoorzieningen als de onderhavige betrekt het college onder meer de volgende in de notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse afvalcontainers" opgenomen uitgangspunten:
- Van elke container dienen gemiddeld 35 aansluitingen gebruik te maken.
- De loopafstand voor de bewoners moet zo klein mogelijk zijn. De loopafstand is maximaal 75 meter. Het college heeft de bevoegdheid deze afstand uit te breiden tot maximaal 125 meter.
- De hoofdgroenstructuur moet onaangetast blijven.
- Het verleggen van kabels en leidingen moet tot een absoluut minimum beperkt worden.
- De locatie moet te bereiken zijn zonder een (drukke) straat over te steken.
- Locaties worden bij voorkeur op (een deel van) de huidige afvalaanbiedplaatsen gerealiseerd.
- De inzamelwagen dient genoeg ruimte te hebben om de container te bereiken en te ledigen.
- Er moet zoveel mogelijk rekening worden gehouden met aanwezigheid van bomen, zowel wat betreft het aanwezige wortelpakket als met de kruin in verband met lediging.
2.3. De in het besluit van 10 juli 2009 aangewezen locaties nrs. 0502 en 0503 voor een ondergrondse afvalcontainer, tegenover Botter 78 respectievelijk tegenover Botter 24, bevinden zich beide bij een hoek van een groenvoorziening in de vorm van een driehoek. Om de hoeken van deze groenvoorziening bevinden zich perken met lage struiken. De ondergrondse containers gaan deels ten koste van deze perken. De niet in geschil zijnde locatie nr. 0501 bevindt zich ook op een hoek van deze groenvoorziening. Langs de drie zijden van deze groenvoorziening zijn parkeerplaatsen gesitueerd.
2.4. [appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de locaties nrs. 0502 en 0503.
2.5. [appellant] en anderen betogen dat hun woningen zich tussen de locaties nrs. 0502 en 0503 bevinden zodat zij in vergelijking tot bewoners van de andere woningen in de straat zwaarder getroffen worden.
2.5.1. De beoordeling van deze beroepsgrond vindt plaats in het kader van de beoordeling van de alternatieven, van de gevolgen die [appellant] en anderen ondervinden van de aangewezen locaties en van de afweging die het college op basis daarvan heeft gemaakt. Dat bij een besluit tot aanwijzing van de locatie van ondergrondse afvalcontainers voor een aantal woningen de bewoners daarvan niet in dezelfde mate gevolgen van de locatie zullen ondervinden, brengt niet zonder meer met zich dat het besluit onrechtmatig is.
2.6. [appellant] en anderen betogen dat verschillende, geschikte, alternatieve locaties niet in aanmerking zijn genomen.
2.7. Het college heeft betoogd dat de door [appellant] en anderen naar voren gebrachte alternatieve locaties zijn betrokken bij het bestreden besluit.
De locatie op de huidige afvalaanbiedplaats is volgens het college ongeschikt omdat in de ondergrond kabels en leidingen aanwezig zijn, die het plaatsen van een ondergrondse afvalcontainer onmogelijk maken. Het voorstel van [appellant] en anderen om parkeerplaatsen te wisselen met de locaties 0502 en 0503, heeft volgens het college het bezwaar dat bij verwezenlijking van dat voorstel ook openbaar groen verloren gaat. Een ter plaatse aanwezige boom zou moeten worden verwijderd, omdat deze boom zowel de plaatsing als de lediging van de ondergrondse afvalcontainers onmogelijk maakt, hetgeen in strijd is met het uitgangspunt dat er zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid van bomen.
De door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieve locaties tussen Botter 26 en 50 of tussen Botter 81 en 106 zijn volgens het college niet geschikt, omdat plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer op die plaatsen de doorgang naar het erachter gelegen pleintje belemmert, terwijl de inzamelwagen in dat geval achteruit de parkeerplaats in of uit moet rijden, hetgeen met het oog op de verkeersveiligheid niet wenselijk is. Het college heeft er nog op gewezen dat op die voorgestelde alternatieve locaties de ondergrondse afvalcontainers dichter op woningen zouden worden gesitueerd dan nu het geval is.
Het college stelt wat betreft de voorgestelde alternatieve locaties bij Botter 26 en bij Botter 8 dat in beide groenstroken een boom staat die verwijderd zou moeten worden. Het college wijst erop dat ook bij aanwijzing van deze locaties de verkeersveiligheid vermindert, terwijl de ondergrondse afvalcontainers in dat geval bovendien vlak naast een woning zouden worden geplaatst.
2.7.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] en anderen aanvoeren geen grond voor het oordeel, dat de voorgestelde alternatieve locaties niet in de besluitvorming zijn betrokken en dat het college zich op onjuiste gegevens over de voorgestelde alternatieve locaties heeft gebaseerd. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen, dat de door [appellant] en anderen voorgestelde alternatieve locaties minder geschikt zijn.
2.8. [appellant] en anderen betogen dat de aanwijzing van de locaties nrs. 0502 en 0503 tot aantasting van het openbaar groen leidt.
2.8.1. Gelet op het maatschappelijk belang van de ondergrondse afvalcontainers heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aantasting van het openbaar groen beperkt en aanvaardbaar is.
2.9. [appellant] en anderen vrezen voor het ontstaan van zwerfvuil.
2.9.1. Deze beroepsgrond betreft een handhavingskwestie. Overigens heeft het college gesteld dat tegen niet toegestaan verspreiden van afval zal worden opgetreden.
2.10. [appellant] en anderen stellen voorts dat de waarde van hun woning daalt als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers.
2.10.1. Nu [appellant] en anderen de waardedaling van hun woningen niet aannemelijk hebben gemaakt, kan dit betoog niet slagen.
2.11. De Afdeling ziet op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van het groen, tegenover de Botter 78 respectievelijk tegenover de Botter 24, als locaties voor een ondergrondse afvalcontainer voor de inzameling van huishoudelijk restafval.
2.12. Het beroep is ongegrond.
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
191-209.