200909737/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Hof van Twente,
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college aan [appellante] geweigerd een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen voor het oprichten en in werking hebben van een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 5 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door H. [appellante], en het college, vertegenwoordigd door M.G.B. Kamst, zijn verschenen.
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu zij niet binnen de daarvoor geldende termijn zienswijzen naar voren heeft gebracht.
2.1.1. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:16, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn op schriftelijk naar voren gebrachte zienswijzen de artikelen 6:9 en 6:10 van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht is bij verzending per post een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
2.1.2. De termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen is in dit geval begonnen op 9 juli 2009 en geëindigd op 19 augustus 2009. Blijkens de ontvangststempel op de zienswijzen van [appellante] zijn deze op 20 augustus 2009 bij het college ingekomen. [appellante] heeft haar zienswijzen aangetekend per post verzonden. Gelet hierop zijn deze zienswijzen in ieder geval niet later dan 19 augustus 2009 - en dus tijdig - ter post bezorgd en binnen een week na afloop van de termijn door het college ontvangen. De zienswijzen zijn dus tijdig naar voren gebracht.
Het beroep is gelet hierop niet niet-ontvankelijk.
2.2. [appellante] voert aan dat de vergunning ten onrechte is geweigerd vanwege strijd met het bestemmingsplan. Volgens haar, zo begrijpt de Afdeling haar betoog, had het college planologische medewerking moeten verlenen voor vestiging van een vleesvarkenshouderij aan de [locatie] te [plaats], omdat het bedrijf voldoet aan de randvoorwaarden van het Reconstructieplan Salland-Twente en op grond daarvan binnen het aangewezen landbouwontwikkelingsgebied past.
2.2.1. Ingevolge artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan de vergunning worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
2.2.2. Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college de "Beleidsregel weigeren milieuvergunning wegens strijdigheid met het geldende planologische regime" (hierna: de beleidsregel) vastgesteld. De beleidsregel houdt in, voor zover hier van belang, dat het college een aanvraag om een milieuvergunning zal weigeren wanneer strijd met het bestemmingsplan ontstaat, tenzij al een ontwerp van een bestemmingsplan dat deze strijdigheid zal opheffen is gepubliceerd.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.2.3. Niet in geschil is dat vanwege het ontbreken van een bouwblok in het bestemmingsplan "Buitengebied Ambt Delden", het verlenen van een vergunning voor de inrichting op de aangevraagde locatie in strijd met het bestemmingsplan zou zijn. Evenmin is in geschil dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit er geen ontwerp van een bestemmingsplan dat in de vestiging van de inrichting voorzag was gepubliceerd, zodat volgens de beleidsregel de vergunning moest worden geweigerd.
Dat, zoals [appellante] betoogt, het gemeentebestuur planologische medewerking zou moeten verlenen aan de vestiging van de inrichting wanneer het zou komen tot de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan, is geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan het college van de beleidsregel had moeten afwijken, nu deze omstandigheid in de beleidsregel is verdisconteerd. Immers, ook als mogelijk in de toekomst planologische medewerking zou moeten worden verleend, hetgeen het college overigens betwist, doet dit niet af aan het uitgangspunt van de beleidsregel dat pas wanneer een concreet voornemen in de vorm van een ontwerpbestemmingsplan aanwezig is, aanleiding bestaat om bij de verlening van een milieuvergunning op de toekomstige planologische situatie vooruit te lopen.
Ook de door [appellante] genoemde omstandigheden dat zij kosten heeft gemaakt voor de aanvraag om de milieuvergunning en dat de procedure lang heeft geduurd, leveren geen bijzondere omstandigheden op op grond waarvan het college van de beleidsregel had moeten afwijken.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010