200910171/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bavar B.V., gevestigd te Rutten, gemeente Noordoostpolder,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college een last onder dwangsom opgelegd aan Bavar wegens het overtreden van de voorschriften 8.10.1 en 8.10.3 van de op 24 februari 2009 aan haar verleende revisievergunning voor haar veehouderij aan de Hopweg 46 te Rutten.
Bij besluit van 17 november 2009, verzonden op 23 november 2009, heeft het college het door Bavar hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft Bavar bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2010, waar Bavar, vertegenwoordigd door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Lutje-Schipholt, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. De vergunningvoorschriften 8.10.1 en 8.10.3, waarop de last onder dwangsom betrekking heeft, bepalen - kort weergegeven en voor zover hier van belang - dat de biologische wasser een ammoniakverwijderingsrendement moet hebben van minimaal 70% en dat de wasser conform BWL 2006.02 moet worden gecontroleerd op zijn goede werking.
Het college heeft zich in het besluit van 12 mei 2009 op basis van een rapport van 9 januari 2009 van Tauw op het standpunt gesteld dat het verwijderingsrendement van minimaal 70% niet wordt gehaald. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de wasser niet op zijn goede werking was gecontroleerd conform BWL 2006.02, omdat geen monstername en analyse heeft plaatsgevonden door een STERIN/STERLAB gecertificeerde instelling.
2.2. Bavar betwist dat zij ten tijde van het opleggen van de last onder dwangsom in overtreding was. Zij wijst er onder meer op dat uit een rapport van LUFA van 7 april 2009, op grond van een meting van 19 maart 2009, blijkt dat Bavar op het moment van de meting zowel voldeed aan het voorgeschreven verwijderingsrendement als aan de verplichting om een monster van het waswater door een daartoe gecertificeerde instelling te laten nemen.
2.3. Het college erkent dat uit het rapport van LUFA, gelet op de meting van 19 maart 2009, blijkt dat de biologische wasser op die datum een verwijderingsrendement van 70% had en dat tevens een monstername van het waswater door een gecertificeerde instelling had plaatsgevonden. Niettemin meent het college dat de last terecht is opgelegd omdat Bavar het rapport van LUFA niet tijdig, dat wil zeggen vóór het opleggen van de last, aan het college heeft doen toekomen.
2.3.1. Gelet op het voorgaande werden op het moment van het opleggen van de last de vergunningvoorschriften 8.10.1 en 8.10.3 niet overtreden. Het college was dan ook niet bevoegd tot het opleggen van de last. Daaraan doet niet af dat het college ten tijde van het opleggen van de last niet over het rapport van LUFA beschikte.
Gezien het voorgaande heeft het college het besluit van 12 mei 2009 ten onrechte niet bij het bestreden besluit herroepen.
2.4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 17 november 2009 dient te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 12 mei 2009 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in de bezwaar- en beroepsprocedure te worden veroordeeld. Daarbij overweegt de Afdeling ten aanzien van de proceskosten in bezwaar nog het volgende.
2.5.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Ingevolge artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, is de Afdeling bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Hierbij is onder meer artikel 7:15, tweede lid, van toepassing.
2.5.2. Het is de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan dat een last onder dwangsom oplegt om de overtreding op basis van de juiste gegevens vast te stellen en niet - zoals het college in feite betoogt - aan degene aan wie de last wordt opgelegd aan te tonen dat hij geen overtreding heeft begaan. Derhalve doet de omstandigheid dat Bavar het rapport van LUFA eerst hangende bezwaar heeft ingebracht er niet aan af dat de onrechtmatigheid van het besluit van 12 mei 2009 aan het college is te wijten. Gelet hierop, en nu Bavar in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten, dienen deze kosten door het college te worden vergoed.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Flevoland van 18 november 2009, kenmerk 907589;
III. herroept het besluit van 12 mei 2009, kenmerk 814561;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bavar B.V. in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Flevoland tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bavar B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Flevoland aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bavar B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010