200910353/1/M2.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Asten,
het college van burgemeester en wethouders van Asten,
verweerder.
Bij besluit van 19 november 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten van een schapenhouderij en garagebedrijf aan de [locatie] te Asten. Dit besluit is op 20 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.H.P.E. Goumans, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door R. Wijma, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgronden over het stellen van controlevoorschriften en de aanduiding van de grens van de inrichting op de bij de aanvraag behorende tekening, ingetrokken.
2.2. [appellant] betoogt dat het college de aanvraag ten onrechte niet heeft geweigerd vanwege strijd met het thans geldende bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008". Hiertoe voert [appellant] aan dat de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten - het houden van schapen en de exploitatie van een garagebedrijf - in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en het college deze activiteiten ten onrechte heeft getoetst aan het oude bestemmingsplan "Buitengebied Asten 1998, herziening 2003". Aan het perceel aan de [locatie] is blijkens het geldende bestemmingsplan geen agrarisch bouwblok toegekend en het heeft de bestemming "wonen". [appellant] stelt dat de schapenhouderij niet als hobbymatig kan worden aangemerkt, nu bij het bestreden besluit het houden van 80 schapen is vergund. Volgens [appellant] gaat het evenmin alleen om kleinschalige, hobbymatige garageactiviteiten maar exploiteert [vergunninghouder] een garagebedrijf, zodat deze activiteiten ten onrechte door het college worden gedoogd.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het geldende bestemmingsplan geen aanleiding geeft om de gevraagde vergunning te weigeren, gelet op het hobbymatig karakter van de activiteiten in zowel de schapenhouderij als het garagebedrijf, en het feit dat de garageactiviteiten al langere tijd worden gedoogd. Ter zitting heeft het college hieraan toegevoegd dat niet is gebleken dat de activiteiten in het garagebedrijf zijn uitgebreid ten opzichte van de situatie in 1997. Bij brief van 27 juni 1997 heeft het college te kennen gegeven de activiteiten zoals die destijds plaatsvonden te gedogen.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.10, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan de vergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
Ingevolge het derde lid kan de vergunning in afwijking van het eerste lid tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan.
In de gevallen waarop artikel 8.10, derde lid, van de Wet milieubeheer betrekking heeft, bestaat geen plicht maar een bevoegdheid om de gevraagde milieuvergunning te weigeren.
2.2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat de bij het bestreden besluit vergunde activiteiten in het kader van de schapenhouderij en het garagebedrijf in strijd zijn met het op 10 oktober 2009 in werking getreden bestemmingsplan "Buitengebied Asten 2008". Ter zitting heeft het college bevestigd dat deze activiteiten in het bestreden besluit van 19 november 2009 abusievelijk zijn getoetst aan het oude bestemmingsplan "Buitengebied Asten 1998, herziening 2003". Gelet daarop staat vast dat het college in het bestreden besluit een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd, zodat dit besluit in zoverre berust op een ondeugdelijke motivering en het in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.
Voorts merkt de Afdeling op dat vergunning is gevraagd voor een inrichting bestaande uit een schapenhouderij met 80 schapen en een garagebedrijf. Uit het bij de aanvraag behorende geluidrapport blijkt dat in de inrichting van maandag tot en met vrijdag werkzaamheden plaatsvinden in de dagperiode en incidenteel in de avondperiode. Naar het oordeel van de Afdeling is de omvang van deze activiteiten niet hobbymatig. De enkele stelling van het college dat de huidige garageactiviteiten niet zijn uitgebreid ten opzichte van de eerder gedoogde situatie - daargelaten de juistheid van die stelling - doet aan het voorgaande niet af. In zoverre heeft het college zich met de motivering dat het slechts om activiteiten met een hobbymatig karakter gaat, niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunning niet geweigerd behoefde te worden wegens strijd met het bestemmingsplan.
Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit in zoverre eveneens op een ondeugdelijke motivering en is het in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen.
Deze beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Het besluit van 19 november 2009 dient te worden vernietigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Asten van 19 november 2009;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Asten tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Asten aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Drouen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010