ECLI:NL:RVS:2010:BN1858

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004256/1/H3 en 201004256/2/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor exploitatie van coffeeshop in Rotterdam en de toepassing van het Rotterdamse Coffeeshopbeleid

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep van de burgemeester van Rotterdam tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De burgemeester had op 23 december 2008 vergunning verleend aan de vennootschap onder firma V.O.F. Coffeeshop The Challenger, gevestigd te Rotterdam, voor het exploiteren van een coffeeshop. Deze vergunning was geldig tot 1 juni 2009. De burgemeester heeft later het bezwaar van The Challenger ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de burgemeester, waarna de burgemeester hoger beroep instelde.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de burgemeester zich niet onterecht op het Rotterdamse Coffeeshopbeleid heeft beroepen. Dit beleid stelt dat coffeeshops die zich binnen een bepaalde afstand van scholen voor voortgezet onderwijs of speciaal basisonderwijs bevinden, de verkoop van softdrugs moeten staken. De burgemeester had vastgesteld dat The Challenger direct aan een school voor speciaal basisonderwijs grenst, en daarom de vergunning tot 1 juni 2009 had beperkt.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de burgemeester nader onderzoek had moeten doen naar de gevolgen van de door de exploitanten voorgestelde maatregelen. De burgemeester had rechtmatig gehandeld door het beleid te volgen en de vergunning te beperken. Het hoger beroep van de burgemeester werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en het beroep van The Challenger werd ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.

Uitspraak

201004256/1/H3 en 201004256/2/H3.
Datum uitspraak: 14 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van de vennootschap onder firma V.O.F. Coffeeshop The Challenger (hierna: The Challenger), gevestigd te Rotterdam, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) van 1 april 2010 in zaak nr. 09/1569 in het geding tussen:
The Challenger
en
de burgemeester.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2008 heeft de burgemeester [vennoot A] en [vennoot B], handelend onder de naam V.O.F. Coffeeschop The Challenger, tot 1 juni 2009 vergunning verleend voor het exploiteren van een zogenoemde coffeeshop op het adres Hilledijk 281b te Rotterdam.
Bij besluit van 7 mei 2009 heeft de burgemeester het door The Challenger daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2010, verzonden op 8 april 2010, heeft de rechtbank het door The Challenger daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de burgemeester opgedragen een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 juni 2010. Voorts heeft The Challenger de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De burgemeester heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S. de Wit, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, en The Challenger, vertegenwoordigd door mr. N.A. de Kock, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, kan de burgemeester een last onder bestuursdwang opleggen, indien in woningen of lokalen, dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven, een middel, als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge het derde lid is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen, voor zover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht.
Ingevolge artikel 2.3.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Rotterdam (hierna: de APV), voor zover thans van belang, is het verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder exploitatievergunning.
Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder d, kan de burgemeester de exploitatievergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien de exploitant of de beheerder strafbare feiten pleegt in de inrichting, dan wel toestaat of gedoogt dat in zijn inrichting strafbare feiten worden gepleegd.
2.3. Op 1 oktober 2007 zijn de door de burgemeester vastgestelde beleidsregels "Het Rotterdamse Coffeeshopbeleid 2007" (hierna: de beleidsnota) in werking getreden.
Een van de uitgangspunten van het door de burgemeester gevoerde beleid is volgens de beleidsnota de bescherming van kwetsbare groepen. Volgens die beleidsnota, voor zover thans van belang en samengevat weergegeven, dienen coffeeshops die, zowel binnen een hemelsbrede afstand van 200 meter, als een loopafstand van 250 meter, van een school voor voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs zijn gevestigd, de verkoop van softdrugs per 1 juni 2009 te staken. Voor deze coffeeshops weegt het belang van de ondernemer om zijn onderneming voort te zetten, minder zwaar dan de wens om toename van het gebruik van softdrugs door jongeren een halt toe te roepen, aldus de beleidsnota.
Verder dienen volgens de beleidsnota coffeeshops die zich in de directe nabijheid van, dat wil zeggen direct grenzend aan, scholen van speciaal basisonderwijs bevinden de verkoop van softdrugs eveneens per 1 juni 2009 te staken. Kinderen op dergelijke scholen zijn vaak minder weerbaar, hebben behoefte aan duidelijke pedagogische structuren en eenduidige normstelling. Veel van deze kinderen groeien op in een omgeving met sociale en psychische problematiek. De kinderen worden door hun beperkte actieradius veelal met busjes vervoerd tussen school en woonplek. Een eventuele confrontatie met coffeeshops tijdens het wachten op het busje is niet wenselijk, aldus de beleidsnota.
2.4. De burgemeester heeft aan het besluit van 7 mei 2009 ten grondslag gelegd dat coffeeshop The Challenger direct aan de ds. O.G. Heldringschool, een school voor speciaal basisonderwijs, grenst. Overeenkomstig het volgens de beleidsnota gevoerde beleid heeft de burgemeester daarom de geldigheidsduur van de bij het besluit van 23 december 2008 aan haar verleende vergunning tot 1 juni 2009 beperkt. De burgemeester heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat zich geen bijzondere omstandigheden voordoen die tot afwijking van het door hem gevoerde beleid nopen.
2.5. De rechtbank heeft overwogen dat het volgens de beleidsnota gevoerde beleid dat coffeeshops die zich in de directe nabijheid van een school voor speciaal basisonderwijs bevinden per 1 juni 2009 de verkoop van softdrugs dienen te staken, in aanvulling op eerdere uitspraken die mede betrekking hadden op andere onderdelen van het volgens de beleidsnota gevoerde beleid, in strijd met de wet is, noch de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat.
2.6. De burgemeester betoogt dat zij echter heeft miskend dat volgens het gevoerde beleid voor de toepasselijkheid van de beëindigingsdatum niet is vereist dat zich daadwerkelijk een confrontatie van leerlingen van de school met de coffeeshop voordoet. Een eventuele confrontatie is slechts als toelichting op het afstandscriterium in de beleidsnota vermeld. Voorts heeft zij volgens hem miskend dat de omstandigheden dat de coffeeshop 's ochtends is gesloten, daarin sedert de invoering van het rookverbod niet meer wordt gerookt en de exploitanten bereid zijn om de openingstijden niet met de schooltijden te laten samenvallen en het uithangbord te verwijderen niet bijzonder zijn. Ook andere coffeeshophouders die door de toegepaste afstandscriteria worden getroffen kunnen deze maatregelen treffen. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de burgemeester de door de exploitanten voorgestelde maatregelen niet zonder nader onderzoek heeft mogen passeren, aldus de burgemeester.
2.6.1. Het volgens de beleidsnota gevoerde beleid kent afstandscriteria tussen coffeeshops en bepaalde soorten scholen. Ten aanzien van scholen voor speciaal basisonderwijs kent het als zodanig criterium dat coffeeshop direct aan een dergelijke school grenst. Omdat het beleid slechts afstandscriteria ten opzichte van scholen kent, is, voor de toepasselijkheid van de beëindigingsdatum niet vereist dat leerlingen van een dergelijke school daadwerkelijk met de coffeeshop worden geconfronteerd. De passage in de beleidsnota dat een eventuele confrontatie van kinderen van dit type scholen met coffeeshops tijdens het wachten niet wenselijk is, is kennelijk slechts een toelichting op het in de beleidsnota neergelegde afstandscriterium.
2.6.2. Niet in geschil is dat de door The Challenger geëxploiteerde inrichting direct aan een school voor speciaal basisonderwijs grenst. Volgens het volgens de beleidsnota gevoerde beleid dient de verkoop van softdrugs daarin dan ook per 1 juni 2009 te worden gestaakt. Niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden, dat moet worden geoordeeld dat de burgemeester niet in redelijkheid onverkort aan het volgens de beleidsnota gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat de burgemeester het bestreden besluit niet zonder nader onderzoek naar de gevolgen van de door de exploitanten voorgestelde maatregelen mocht nemen.
Het betoog slaagt.
2.7. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de voorzitter het beroep tegen het besluit van 7 mei 2009 van de burgemeester ongegrond verklaren.
2.8. Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2010 in zaak nr. 09/1569;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graat
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010
307.