ECLI:NL:RVS:2010:BN1862

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003344/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Herziening Agrarische Buitengebied Omgeving Hessenweg 135-137

Op 11 februari 2010 heeft de raad van de gemeente Ede het bestemmingsplan "Herziening Agrarische Buitengebied Omgeving Hessenweg 135-137" vastgesteld. De Belangenvereniging Buitengebied Overwoud bij Lunteren heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, met een verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 29 juni 2010 ter zitting behandeld, waarbij de vereniging werd vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Grünbauer en de raad door mr. W. Verbeek en G.J. Jonlink.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De voorzitter heeft geen belemmeringen gezien voor de ontvankelijkheid van het beroep, ondanks de argumenten van de raad over de leden van de vereniging die als natuurlijke personen zienswijzen hebben ingediend. Het bestemmingsplan maakt de vestiging van twee nieuwe kalverhouderijen mogelijk, wat leidt tot een totaal van drie kalverhouderijen op de locatie. De voorzitter heeft geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, gezien de argumenten van de vereniging over de reconstructieplannen en de verkeerssituatie.

De voorzitter heeft ook geen aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen met betrekking tot de Natuurbeschermingswet en de ammoniakdepositie, omdat er al vergunningen waren verleend op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. De financiële haalbaarheid van het plan werd eveneens niet als belemmering gezien. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de procedure zich niet leent voor diepgaand onderzoek naar andere beroepsgronden en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De beslissing werd uitgesproken op 12 juli 2010.

Uitspraak

201003344/2/R2.
Datum uitspraak: 12 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
Belangenvereniging Buitengebied Overwoud bij Lunteren, gevestigd te Lunteren, gemeente Ede,
verzoeker,
en
de raad van de gemeente Ede,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Herziening Agrarische Buitengebied Omgeving Hessenweg 135-137" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft de belangenvereniging (hierna: de vereniging) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de belangenvereniging de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2010, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. T.J.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en [voorzitter], en de raad, vertegenwoordigd door mr. W. Verbeek en G.J. Jonlink, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De voorzitter ziet in hetgeen door de raad naar voren is gebracht omtrent het indienen van beroep door de leden van de vereniging en het indienen van zienswijzen door deze leden als natuurlijk persoon vooralsnog geen belemmering voor de ontvankelijkheid in de bodemprocedure.
2.3. Het bestemmingsplan maakt de vestiging van twee nieuwe kalverhouderijen mogelijk met een omvang van 1200-1500 kalveren, waardoor aan de locatie Hessenweg 135-137 in totaal drie kalverhouderijen mogelijk zijn. Ingevolge het vigerende plan is al één kalverhouderij mogelijk. De omvang van de bedrijven mag gezamenlijk niet meer dan 7500 m2 bedragen.
2.4. In hetgeen de vereniging naar voren heeft gebracht omtrent de reconstructieplannen Veluwe en Gelderse Vallei/Utrecht bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat niet is gebleken dat de vestiging van de kalverhouderijen in het plangebied zich niet verdraagt met het hier geldende reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht. Dat het deels om een verplaatsing gaat van kalverhouderijen uit het gebied waar het reconstructieplan Veluwe geldt, leidt vooralsnog niet tot het oordeel dat het plan zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht. Het betoog dat de raad heeft miskend dat het gaat om één inrichting van industriële veehouderij en dat gelet hierop de bedrijven zouden moeten worden verplaatst naar de twee geclusterde vestigingslocaties zoals die in het reconstructieplan Gelderse Vallei/Urecht zijn aangewezen, slaagt vooralsnog evenmin. Het standpunt van de raad dat er onvoldoende onderlinge technische organisatorische en/of functionele bindingen zijn om te speken van één inrichting heeft de belangenvereniging niet gemotiveerd weersproken.
2.5. Ook in hetgeen is betoogd omtrent de verkeerstechnische gevolgen van het bestemmingsplan, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat onderzoek is gedaan naar de verkeersbewegingen die de nieuw te vestigen bedrijven teweeg zullen brengen. De voorzitter heeft vooralsnog niet kunnen vaststellen dat gelet op de uitkomsten van dit onderzoek de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de wegenstructuur in de omgeving van de kalverhouderijen in staat is het verkeer in het buitengebied op te vangen.
2.6. Hetgeen is betoogd omtrent de Natuurbeschermingswet en de ammoniakdepositie op de omgeving, geeft evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening omdat op het moment dat het bestemmingspan werd vastgesteld er vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet waren verleend.
2.7. De vereniging heeft vooralsnog tevergeefs betoogd dat de financiële haalbaarheid aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de raad heeft aangegeven dat er ter zake van de grondexploitatie een anterieure overeenkomst is gesloten.
2.8. Naar het oordeel van de voorzitter leent de onderhavige procedure zich verder niet voor een diepgaand onderzoek naar de overige beroepsgronden die de belangenvereniging heeft aangevoerd. Ook deze dienen door de Afdeling in de bodemprocedure te worden onderzocht.
Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat - anders dan de vereniging heeft aangevoerd - de woning van [persoon] vooralsnog niet in de weg zal staan aan het uiteindelijk realiseren van de kalverhouderijen vanwege geurhinderaspecten. Daarbij heeft de voorzitter van belang geacht dat die woning op ongeveer dezelfde afstand van de te realiseren bedrijven ligt als de bij het geuronderzoek betrokken woning [locatie A].
2.9. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010
224.