ECLI:NL:RVS:2010:BN1863

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002305/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • E.M. Ouwehand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Aamse Poort Zuid vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe

Op 12 juli 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Aamse Poort Zuid", vastgesteld door de raad van de gemeente Overbetuwe op 15 december 2009. De besloten vennootschap en een verzoeker hebben tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 29 juni 2010, waar beide partijen vertegenwoordigd waren door hun advocaten. De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld, waarbij hij heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan de vestiging van een tuincentrum mogelijk maakt, specifiek voor Intratuin op de locatie Aamse Poort te Elst.

De voorzitter heeft overwogen dat de stellingen van de verzoekers over het ontbreken van bepaalde onderzoeken niet aannemelijk zijn gemaakt. Ook is geoordeeld dat het bestemmingsplan niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de markt voor tuincentra, ondanks de zorgen van de verzoekers over concurrentie en overaanbod. De voorzitter heeft benadrukt dat ruimtelijke en milieubelangen niet gelijk zijn aan concurrentiebelangen en dat er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de markt wanneer er een nieuwe aanbieder start.

Uiteindelijk heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de procedure niet geschikt is voor diepgaand onderzoek naar andere beroepsgronden zoals luchtkwaliteit en bodemonderzoeken. De beslissing om het verzoek af te wijzen werd genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201002305/2/R2.
Datum uitspraak: 12 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[besloten vennootschap], gevestigd te [plaats], en [verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Overbetuwe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 december 2009 heeft de raad van de gemeente Overbetuwe het bestemmingsplan "Aamse Poort Zuid" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap en [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben de besloten vennootschap en [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 juni 2010, waar de besloten vennootschap en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr T.J.P. Grünbauer, advocaat te Ede, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Samuels Brusse-Van der Linden, advocaat te Utrecht, en E. Wever, zijn verschenen. Voorts is Waranda Overbetuwe B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan maakt de vestiging van een tuincentrum mogelijk. In de plantoelichting is aangegeven dat het plan het mogelijk maakt dat Intratuin op de locatie Aamse Poort te Elst een nieuwe vestiging kan openen. In de huidige situatie is aan de noordzijde van de Aamsestraat een vestiging van Intratuin gevestigd. Deze gronden worden geëxploiteerd door de besloten vennootschap en [verzoeker]. Deze vestiging zal sluiten zodra de nieuwe vestiging wordt geopend. Op de huidige locatie van Intratuin blijft het mogelijk eveneens een tuincentrum te exploiteren.
2.3. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter hebben de besloten vennootschap en [verzoeker] hun stelling dat bij het ontwerp-bestemmingsplan bepaalde onderzoeken omtrent Luchtkwaliteit en Flora & Fauna niet ter inzage hebben gelegen, niet aannemelijk gemaakt. De raad heeft ook bestreden dat deze onderzoeken niet ter inzage hebben gelegen.
2.4. De besloten vennootschap en [verzoeker] hebben betoogd dat hun gronden in het distributie-planologisch onderzoek (hierna: het dpo) ten onrechte niet in aanmerking zijn genomen en dat de raad heeft miskend dat het plan niet leidt tot een goede ruimtelijke ordening omdat de markt duurzaam wordt ontwricht door overaanbod.
2.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de markt voor tuincentra. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling is van duurzame ontwrichting van de markt geen sprake wanneer er een nieuwe aanbieder start. Dat er sprake is van een overaanbod is niet van doorslaggevend belang om tot de conclusie te komen dat er sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau, ook niet indien een bedrijf zijn deuren zou moeten sluiten. Ruimtelijke en milieubelangen zijn niet gelijk te stellen aan concurrentiebelangen. Ingevolge de jurisprudentie van de Afdeling is sprake van een duurzame ontwrichting van de markt indien inwoners van Elst niet op een aanvaardbare afstand een tuincentrum kunnen bezoeken. Dat is niet aan de orde zoals uit het dpo blijkt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat op verzoek van de raad in aanvulling op het reeds uitgevoerde dpo nog een aanvullende notitie is opgesteld waarin het standpunt van de raad dat in de situatie waarin twee tuincentra naast elkaar zijn gevestigd geen ontwrichting van de markt optreedt, is bevestigd.
2.6. De besloten vennootschap en [verzoeker] hebben betoogd dat het rapport van Goudappel Coffeng niet aan het bestemmingsplan ten grondslag kon worden gelegd. Zij voeren in dit verband aan dat dit rapport is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten omdat er niet vanuit is gegaan dat op de locatie aan de noordzijde van de Aamsestraat opnieuw een tuincentrum zal kunnen worden gevestigd. Een en ander vormt geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand blijft. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat er in de rapporten, die ten behoeve van het plan zijn opgesteld, rekening mee is gehouden dat deze locatie opnieuw wordt ingevuld met een verkeersaantrekkende bestemming en dat niet is gebleken dat dit uit verkeerskundig oogpunt problemen zal opleveren.
2.7. Hetgeen is betoogd omtrent de verantwoording van het groepsrisico geeft evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking hetgeen in de rapporten is aangegeven omtrent het groepsrisico en de aanwezigheid in het gebied van een defensiedijk.
2.8. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat een exploitatieplan ten tijde van het vaststellen van het bestemmingsplan niet nodig was, zodat hetgeen in dat verband is aangevoerd geen doel treft.
2.9. Naar het oordeel van de voorzitter leent de onderhavige procedure zich niet voor een diepgaand onderzoek naar de overige beroepsgronden omtrent luchtkwaliteit, bodemonderzoeken en branchevervaging. Deze dienen door de Afdeling in de bodemprocedure te worden onderzocht. Deze gronden geven naar het voorlopig oordeel van de voorzitter evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.10. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2010
224.