200908770/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 7 oktober 2009 in zaken nrs. 09/1404, 09/1405, 09/1406, 09/848, 09/849 en 09/850 in het geding tussen:
1. [appellant A]
2. [appellant B]
3. [wederpartijen]
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 2 december 2008 heeft het college aan stichting De Woonmensen/SJA (hierna: de Stichting) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woongebouw ten behoeve van 22 woon/zorgeenheden op het perceel Rigolettostraat 1 te Apeldoorn.
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard en dat besluit onder verlening van ontheffing gehandhaafd.
Bij uitspraak van 7 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2010, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. W.M. van de Zedde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door mr. T. van den Hout en V. Jansen, gehoord.
2.1. Het bouwplan voorziet in huisvesting voor 22 jongvolwassenen met één of meer beperkingen, die in meer of mindere mate verzorging nodig hebben. Het is in strijd met het bestemmingsplan "Anklaar-Sprenkelaar", omdat het deels is voorzien buiten het bestemmingsvlak en de maximaal toegestane goothoogte wordt overschreden. Het college heeft voor het bouwplan krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.2. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan een grote inbreuk maakt op het planologisch regime. Zij wijzen in dit verband op de overschrijdingen van het bebouwingsvlak en de maximaal toegestane goothoogte.
2.2.1. Dit betoog slaagt niet. Niet in geschil is dat de woon/zorgeenheden binnen de geldende bestemming passen. Voorts heeft het college in het besluit van 28 april 2009 vermeld dat met realisering van het bouwplan de ingevolge het bestemmingsplan maximaal toegestane goothoogte van 4 m weliswaar met 2 m wordt overschreden, maar dat vanwege het platte dak het voorziene gebouw een meter lager is dan de maximaal toegestane nokhoogte van 7 m. De overschrijding van het bouwvlak houdt verband met het karakter van het veelhoekig gebouw en het bouwvlak wordt slechts door enkele hoeken overschreden, aldus dat besluit.
Gelet op deze motivering heeft de voorzieningenrechter terecht de realisering van het bouwplan geen grote inbreuk op het planologische regime geacht en evenzeer terecht geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
2.3. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen, omdat bij realisering daarvan hun belangen onevenredig worden geschaad. Zij vrezen schaduwwerking en wegneming van zonlicht in hun woningen. Voorts wordt hun privacy aangetast, doordat vanaf het balkon inkijk in hun tuinen en woningen mogelijk wordt, aldus [appellanten].
2.3.1. Dit betoog slaagt evenmin. Het college heeft aan zijn standpunt dat het bouwplan geen significante schaduwwerking op de woningen van [appellanten] heeft, de bezonningsstudie van 17 september 2008 van Courage architecten ten grondslag gelegd. Uit deze studie valt af te leiden dat slechts in de winterperiode rond 10.00 uur en rond 16.00 uur sprake is van schaduwwerking van het bouwplan op de desbetreffende woningen. De door [appellanten] overgelegde tekening van zichtlijnen kan niet worden aangemerkt als een door een deskundige opgesteld rapport ter weerlegging van de conclusie van de bezonningsstudie, reeds omdat die tekening niet ziet op bezonning.
Ten aanzien van het balkon heeft het college zich op het standpunt gesteld dat dit voornamelijk bij mooi weer zal worden gebruikt en, omdat het uitziet op de voorzijde van de woningen van [appellanten], geen zodanige aantasting van de privacy zal vormen dat om die reden vrijstelling voor het bouwplan moet worden geweigerd.
Gelet op de bezonningstudie en de door het college gegeven toelichting ten aanzien van het balkon is in het door [appellanten] aangevoerde geen grond gelegen voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot verlening van de vrijstelling heeft kunnen komen. Dat, naar gesteld, ook bij slecht weer gebruik kan worden gemaakt van het balkon, bijvoorbeeld om te roken, leidt niet tot een ander oordeel, omdat die stelling niet afdoet aan de aannemelijkheid van het standpunt van het college dat het balkon voornamelijk bij mooi weer zal worden gebruikt. Voorts is ter zitting gebleken dat het balkon niet recht tegenover de woningen van [appellanten] is voorzien.
2.4. [appellanten] betogen dat de voorzieningenrechter, door te oordelen dat het college in redelijkheid voor het bouwplan ontheffing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Apeldoorn heeft kunnen verlenen, heeft miskend dat langs de openbare weg onvoldoende parkeerruimte beschikbaar is. Daarbij komt dat op eigen terrein voldoende ruimte is voor parkeergelegenheid, aldus [appellanten]. Het college heeft voor de bepaling van de parkeerbehoefte volgens hen ten onrechte niet aangesloten bij de kencijfers volgens de Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2004 (hierna: de ASVV 2004) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW), maar een lagere parkeernorm gehanteerd.
2.4.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge het vierde lid, voor zover thans van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
2.4.2. In de ruimtelijke onderbouwing heeft het college vermeld dat voor het bouwplan 8 parkeerplaatsen nodig zijn. In het besluit op bezwaar heeft het dit standpunt nader onderbouwd onder verwijzing naar de Actualisatie Parkeernota van augustus 2004. Volgens deze parkeernota is de parkeernorm voor een verpleeg-/verzorgingshuis 0,3 per wooneenheid. Het college heeft op het bouwplan deze norm toegepast, omdat deze blijkens de parkeernota ziet op onzelfstandige eenheden voor mensen die niet zelfstandig kunnen wonen vanwege lichamelijke dan wel geestelijke/verstandelijke beperkingen en het bouwplan ook op dergelijke eenheden ziet. Blijkens het besluit van 28 april 2009 heeft het college, uitgaande van de in de parkeernota genoemde norm, zich toen op het standpunt gesteld dat het aantal benodigde parkeerplaatsen 7 bedraagt en dat langs de openbare weg in parkeerplaatsen voor 8 auto’s wordt voorzien.
2.4.3. [appellanten] betogen tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij het vaststellen van het benodigde aantal parkeerplaatsen had dienen uit te gaan van de ASVV-normen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 juli 2009 in zaak nr.
200901398/1/H1) zijn de ASVV-normen aanbevelingen en is een college niet verplicht die te volgen. Voorts hebben zij ter zitting medegedeeld dat zij de norm uit de parkeernota niet betwisten.
Zij betogen eveneens tevergeefs dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft laten meewegen dat de openbare weg ter plaatse, te weten de Rigolettostraat, niet geschikt is voor langsparkeren, omdat ook aan de andere zijde van de weg mag worden geparkeerd en indien aan beide zijden wordt geparkeerd, daar geen auto's tussendoor kunnen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat de Rigolettostraat niet te smal is voor parkeren aan beide zijden en dat die mogelijkheid thans ook bestaat. Voorts heeft het college ter zitting zijn ter zitting van de voorzieningenrechter gedane toezegging bevestigd dat de zich in de nabijheid van het bouwplan bevindende parkeerhaven voor nogmaals 8 auto's in ieder geval tot 2012 zal blijven bestaan. Het college heeft voorts toegezegd dat op dat moment opnieuw onderzoek zal worden gedaan naar de parkeersituatie zonder die parkeerhaven en dat, indien daaruit naar voren komt dat die extra parkeerplaatsen nodig zijn om een onaanvaardbare verkeers- en parkeersituatie in de Rigolettostraat te voorkomen, de parkeerhaven zal blijven bestaan.
Gelet hierop is in het door [appellanten] aangevoerde geen grond te vinden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid ontheffing heeft kunnen verlenen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010