200901315/1/R2.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Culemborg (hierna: de raad),
verweerder.
Bij besluit van 11 december 2008, kenmerk 0804898, heeft de raad het bestemmingsplan "Veerweg 2" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Kronemeijer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door Th. Brouwer, M. Raes en R. Vermeulen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te Den Haag, en [gemachtigde].
2.1. Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid tot het realiseren van appartementen, een bedrijfsruimte en parkeergelegenheid ter plaatse van de percelen aan de Veerweg 2.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan en voert aan dat het centrum van Culemborg, waaronder het plangebied, is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Volgens [appellant] heeft de raad de omstandigheid dat het plangebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht onvoldoende bij de besluitvorming betrokken. Het plan is volgens hem in strijd met artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, nu de bescherming van het beschermd stadsgezicht niet in het plan wordt gewaarborgd. Als gevolg van de maximale bouwhoogten in het plan zal het silhouet van Culemborg volgens [appellant] ernstig worden aangetast.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met de aanwijzing als beschermd stadsgezicht. De oorspronkelijke bebouwing is niet meer aanwezig op het perceel. De aanwijzing tot beschermd stadsgezicht staat nieuwbouw binnen het beschermd stadsgezicht toe, mits deze op een zorgvuldige wijze wordt ingepast. Het plan past volgens de raad in de omgeving en biedt voldoende bescherming aan het beschermd stadsgezicht.
2.2.2. Bij besluit van 8 november 1977 is het centrum van Culemborg aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd stadsgezicht.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, voor zover hier van belang, stelt de raad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening.
2.2.3. Blijkens de planverbeelding is aan gronden van het perceel aan de Veerweg 2 de bestemming "Centrum III" toegekend. Ingevolge artikel 3, onder A, van de planregels zijn de voor "Centrum III" aangewezen gronden onder meer bestemd voor kleinschalige maatschappelijke voorzieningen op de begane grond, detailhandel op de begane grond en wonen. Ingevolge artikel 3, onder B, gelezen in samenhang met de verbeelding variëren de maximale bouwhoogten binnen het plangebied van 4,5 tot 15 meter.
Blijkens de planverbeelding is aan het plangebied voorts de dubbelbestemming "Waarde-beschermd Stadsgezicht" toegekend. Ingevolge artikel 4, onder A, van de planregels zijn de voor "Beschermd stadsgezicht" aangewezen gronden mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd stadsgezicht. De Afdeling stelt vast dat de dubbelbestemming "Waarde-beschermd Stadsgezicht" zoals weergegeven op de planverbeelding en de in artikel 4, onder A, van de planregels genoemde dubbelbestemming "Beschermd stadsgezicht" niet overeenkomen. Naar het oordeel van de Afdeling kan dit redelijkerwijs echter niet tot misverstanden leiden en is voldoende duidelijk dat met "Beschermd Stadsgezicht" in artikel 4, onder A, van de planregels de dubbelbestemming "Waarde- beschermd Stadsgezicht" op de planverbeelding wordt bedoeld.
In artikel 4, onder B, is bepaald dat in afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens overige bestemmingen van deze gronden, op of in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken, mogen worden gebouwd indien deze afbreuk doen aan de volgende karakteristieken/kenmerken van het beschermd stadsgezicht:
a. de ligging van de voorgevelrooilijn;
b. de ligging van de zijgevelrooilijn;
c. de ligging van de achtergevelrooilijn
een en ander zoals bepaald in het aanwijzingsbesluit van 8 november 1977.
2.2.4. Volgens de plantoelichting is de oorspronkelijke bebouwing binnen het plangebied niet meer aanwezig ten gevolge van een brand. Met het plan is volgens de plantoelichting geprobeerd aan te sluiten bij de bestaande bebouwing in de omgeving en de uitgangspunten van het beschermd stadsgezicht. Weliswaar wijkt de maximale bouwhoogte voor een deel van het plangebied enigszins af van de bebouwing in de omgeving van het plangebied, maar hiermee is beoogd een bebouwingsaccent te creëren, in de vorm van een gebouw met drie bouwlagen met een kap. De bebouwing in de omgeving van het plangebied bestaat grotendeels uit één bouwlaag met een kap. Om een goede overgang en massaopbouw te creëren, neemt de maximale bouwhoogte in de richting van de belendende bebouwing af, zo staat in de plantoelichting vermeld. Met de in het plan voorziene bebouwing wordt beoogd de Veerweg zo veel mogelijk af te ronden. Na realisering van het plan is er meer ruimte voor een duidelijk zichtlijn vanuit de binnenstad in de richting van de rivier. Het open karakter van de rivier wordt hierdoor volgens de plantoelichting benadrukt.
2.2.5. Gelet op vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat de raad de aanwijzing van het beschermd stadsgezicht onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. Voorts ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het plan een onevenredige aantasting van het beschermd stadsgezicht met zich brengt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gemeentelijke monumentencommissie, de Rijksdienst Archeologie, Cultuurhistorie en Monumentenzorg en de vereniging Gelders Genootschap met het plan hebben ingestemd.
2.3. [appellant] brengt voorts naar voren dat ten onrechte ongemotiveerd is afgeweken van de in het Beeldkwaliteitplan Binnenstad (hierna: het Beeldkwaliteitplan) vastgestelde korrelgrootte. Volgens hem is de in het plan voorziene bebouwing te massaal van karakter.
2.3.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd is met het Beeldkwaliteitplan Binnenstad.
2.3.2. In het Beeldkwaliteitplan staat vermeld dat in Culemborg van oudsher een breedtemaat voor gebouwen wordt gehanteerd die relatie had met de functie die deze gebouwen vervulden. Bovendien was, binnen de krappe begrenzing van de binnenstad, met name in de breedte van de percelen zuinig ruimtegebruik geboden. Deze parcellering, de korrelgrootte, bepaalt op dit moment in hoge mate mede de verschijningsvorm en de karakteristiek van de stad, zo staat in het Beeldkwaliteitplan. Voor nieuwe initiatieven is het een van de bepalende gegevenheden. Voor zover [appellant] vreest dat de korrelgroottes binnen het plangebied in strijd met het Beeldkwaliteitplan zullen zijn, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 4, lid B, van de planregels in afwijking van hetgeen elders in de planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, op of in deze bestemming begrepen gronden geen bouwwerken mogen worden gebouwd indien deze afbreuk doen aan onder meer de perceelsbreedte, zoals bepaald in het aanwijzingsbesluit van 8 november 1977. Voorts heeft de raad ter zitting toegelicht dat in het plan rekening is gehouden met voornoemde uitgangspunten uit het Beeldkwaliteitplan door te voorzien in een geleidelijke massaopbouw. Daarnaast wordt met de gevelindeling geprobeerd aan te sluiten bij de korrelgrootte van de omgeving. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met het Beeldkwaliteitplan.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de passages in de plantoelichting, waarin het Beleidsplan Binnenstad en het Beeldkwaliteitplan worden geciteerd, geen betrekking hebben op het plangebied. Volgens [appellant] is gelet hierop uitgegaan van een onjuiste uitgangssituatie met betrekking tot de voorheen in het plangebied aanwezige bebouwing. Voorts betoogt hij dat verschillende gemeentelijke beleidsstukken, waaronder het Ontwikkelingsplan Veerweggebied, geen afweging bevatten met betrekking tot de gewenste ontwikkelingen in relatie tot het beschermd stadsgezicht.
2.4.1. Daargelaten de omstandigheid dat aan de plantoelichting geen bindende betekenis toekomt, wordt in de door [appellant] bedoelde passages uit de plantoelichting het Veerweggebied, waarin het plangebied is gelegen, beschreven. Hierbij wordt niet alleen ingegaan op het plangebied, maar zijn tevens de karakteristieken van de omgeving van het plangebied beschreven. Anders dan [appellant] kennelijk veronderstelt volgt uit deze passages naar het oordeel van de Afdeling derhalve niet dat de raad van een onjuiste uitgangssituatie is uitgegaan met betrekking tot de voorheen in het plangebied aanwezige bebouwing.
Voor zover [appellant] betoogt dat in de verschillende beleidsstukken waarnaar in plantoelichting wordt verwezen geen afweging is gemaakt met betrekking tot het beschermd stadgezicht, overweegt de Afdeling dat deze beleidsstukken in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staan. Voor zover [appellant] betoogt dat een dergelijke afweging in het onderhavige plan onvoldoende is gemaakt, is de Afdeling, gelet op hetgeen is overwogen onder 2.2.3 t/m 2.2.5., van oordeel dat de raad de aanwijzing tot het beschermd stadgezicht voldoende bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.5. [appellant] betoogt dat onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag welk plan ter plaatse van de percelen aan de Veerweg 2 het geldende plan is. In dit verband wijst hij erop dat ongeveer tegelijkertijd met het onderhavige plan het bestemmingsplan "Beschermd stadsgezicht" in procedure is gebracht, waarmee het voorgaande bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" is herzien.
2.5.1. De Afdeling stelt vast dat het onderhavige plan op 27 februari 2009 in werking is getreden en dat er nadien geen herziening dan wel nieuw plan voor de gronden in werking is getreden. Derhalve is het onderhavige plan voor de percelen aan de Veerweg 2 het thans geldende plan. De omstandigheid dat het bestemmingsplan "Beschermd stadsgezicht", dat voorziet in een herziening van vier bestemmingsplannen, waaronder het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen", in die zin dat daaraan een beschermingsregeling wordt toegevoegd, in procedure is gebracht maakt het vorenstaande niet anders, aangezien het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" sinds de inwerkingtreding van het onderhavige plan geen betrekking meer heeft op de percelen aan de Veerweg 2. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen grond voor het oordeel dat onduidelijkheid bestaat over het ter plaatse geldende plan.
2.6. [appellant] vreest dat na realisatie van het onderhavige plan in de omgeving van het plangebied meerdere plannen zullen worden vastgesteld die het beschermd stadsgezicht kunnen aantasten. In dit verband wijst hij op het project Culemborg aan de Lek.
2.6.1. In de onderhavige procedure staat het bestemmingsplan "Veerweg 2" ter beoordeling. Eventuele bezwaren van [appellant] tegen ontwikkelingen buiten het plangebied kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.7. [appellant] betoogt tot slot dat het plan in strijd is met de Welstandsnota. Ter zitting heeft hij toegelicht dat in deze nota enkele stedenbouwkundige aspecten zijn opgenomen, waarmee in het plan onvoldoende rekening is gehouden.
2.7.1. Daargelaten dat de Welstandsnota in het bijzonder is bedoeld voor de toetsing van bouwplannen, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan met deze nota in strijd is. Daarbij neemt zij in aanmerking dat [appellant] niet nader heeft geconcretiseerd met welke stedenbouwkundige aspecten van de Welstandsnota het plan strijdig zou zijn.
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010