200909634/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 november 2009 in zaak nr. 08/2718 in het geding tussen:
de raad van de gemeente Boarnsterhim.
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft de raad geweigerd aan [appellant] vrijstelling te verlenen voor het realiseren van twee woningen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij uitspraak van 5 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2009, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2010, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door C. de Visser-de Vries, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan "Wergea-kom", omdat op het perceel de bestemming "Wonen" rust, een hoofdgebouw ingevolge de voor die bestemming geldende planvoorschriften binnen een bouwvlak dient te worden gebouwd en de woningen buiten het bouwvlak zijn gesitueerd.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen. Hiertoe voert hij aan dat de raad het negatieve advies van de welstandscommissie Hûs en Hiem (hierna: de welstandscommissie) van 1 februari 2008 en het negatieve advies van de Rijksdienst voor archeologie, cultuurlandschap en monumenten (hierna: de rijksdienst) van 8 februari 2008 ten onrechte aan het besluit van 14 oktober 2008 ten grondslag heeft gelegd, nu deze adviezen op een onjuiste feitelijke grondslag berusten. In dit verband voert hij aan dat het naast het perceel gelegen "Ald Slot" (hierna: het slot) in een slechte staat van onderhoud verkeert en dat op het terrein van het slot sprake is van bodemverontreiniging. Het slot heeft dan ook geen monumentale waarde. Zo er al sprake is van verdere verdichting van het gebied rondom het slot, is dit volgens [appellant] bovendien het gevolg van de realisatie van het nieuwbouwplan "Grut Palma". Voorts voert hij aan dat bij hem het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat voor het bouwplan vrijstelling zou worden verleend.
2.2.1. Uit de adviezen van de welstandscommissie van 1 februari 2008 en de rijksdienst van 8 februari 2008 blijkt dat het bouwplan is voorzien tussen het slot en een boerderij. Het bebouwen van de open ruimte doet volgens deze adviezen afbreuk aan de historische en monumentale waarden van het slot. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het slot is gelegen in een open landschap en dat het welstandsbeleid er op is gericht verdere verdichting van de omgeving van het slot tegen te gaan.
2.2.2. Ter zitting is vastgesteld dat het slot sinds vele jaren is aangewezen als rijksmonument. Reeds daarom bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen grond voor het oordeel dat het slot geen monumentale waarde heeft. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de bodemverontreiniging op het terrein van het slot doet hieraan, wat daarvan ook zij, niet af. Voorts is uit het verweerschrift van het college van 19 januari 2009 en het verhandelde ter zitting gebleken dat het nieuwbouwplan "Grut Palma" grotendeels achter bestaande bebouwing aan de andere zijde van de Leeuwarderweg is gelegen. Daar komt bij dat dit nieuwbouwplan op een grotere afstand van het slot is gelegen dan het bouwplan in geding.
Niet gebleken is dat de adviezen van de welstandscommissie en de rijksdienst van 1 februari 2008 en 8 februari 2008 naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertonen. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank daarom terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de raad deze adviezen niet aan het besluit van 14 oktober 2008 ten grondslag had mogen leggen.
Ten slotte heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad toezeggingen zijn gedaan waaraan hij het gerechtvaardigd vertrouwen mocht ontlenen dat voor het bouwplan vrijstelling zou worden verleend.
Gelet op het voorgaande, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het bouwplan vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010