201005132/1/R2 en 201005132/2/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Veere,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "3e herziening Beschermd Stadsgezicht Veere" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft [appellante] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en de Stichting Evenementen Veere hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2010, waar [appellante] in persoon en bijgestaan door mr. M.W. Dieleman, advocaat te Middelburg en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Spierdijk en G.J. Francke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de Stichting Evenementen Veere, vertegenwoordigd door haar [voorzitter], daar gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in de mogelijkheid het gebied van de Kaai - vanaf de Campveerse Toren tot het kruispunt met de Markt - ter plaatse van de geldende bestemmingen "Verkeersdoeleinden" en "Waterstaatswerken" tevens te gebruiken voor het houden van markten.
2.3. [appellante], die eigenares en bewoonster is van het pand [locatie], betoogt dat met betrekking tot de totstandkoming van het ontwerp van het plan ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de Inspraakverordening gemeente Veere. Verder betoogt zij dat het houden van de wekelijkse markt aan de voorzijde van haar woning overlast veroorzaakt en een negatief effect heeft op de ruimtelijke kwaliteit van de cultuurhistorische kern van Veere. Zij stelt dat de Kaai niet geschikt is om markten te houden, omdat deze weg nog steeds een belangrijke functie heeft voor zowel het inkomende als het uitgaande verkeer van de kern Veere. Daarnaast acht zij het plan in strijd met de "kadernotitie detailhandel en horeca voor de kern Veere". Voorts betoogt zij dat de wekelijkse vismarkt aan de Kaai op grond van de Verordening warenmarkten gemeente Veere 2010 ten onrechte zonder noemenswaardige regulering gedurende 5 jaren kan worden voortgezet.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de Kaai geen gebied is waar het houden van markten uit planologisch oogpunt niet passend is. Voor zover het houden van een markt ter plaatse hinder of verkeersproblemen zal opleveren, kan dat met specifieke regelgeving worden gereguleerd, aldus de raad.
2.5. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 24 februari 2010 in zaak no.
200905722/1/R3heeft overwogen maakt het bieden van inspraak geen onderdeel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan de Inspraakverordening gemeente Veere faalt reeds om die reden.
2.5.1. De voorzitter ziet in het betoog van [appellante] omtrent de ligging van de Kaai in het historisch centrum van Veere en de functie van de Kaai voor inkomend en uitgaand verkeer geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het houden van markten ter plaatse uit een planologisch oogpunt niet passend is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat het houden van een markt niet ongebruikelijk is in een historisch centrumgebied van een toeristische stad als Veere en dat bewoners van dat gebied enige hinder van het houden van een markt hebben te dulden. Anders dan [appellante] blijkbaar meent, ziet de "kadernotitie detailhandel en horeca voor de kern Veere" niet mede op het houden van markten. De raad behoefde deze notitie derhalve niet te betrekken bij de vaststelling van het plan. Verder heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat het houden van een markt op de Kaai een zodanige belemmering vormt voor het inkomende en uitgaande verkeer dat dit aan de vaststelling van het plan in de weg stond. De raad heeft wat betreft verkeersproblemen of andere hinder voor het overige terecht verwezen naar ter zake geldende specifieke regelgeving. Overigens is ter zitting van de zijde van de raad toegelicht dat de plaats van de te houden markten op de Kaai niet op het rijweggedeelte maar direct aan de kant van het water is voorzien, zodat de doorstroming van het verkeer niet in het gedrang komt.
2.5.2. Hetgeen [appellante] heeft betoogd omtrent de toepassing van de Verordening op de warenmarkten 2010 op de wekelijkse vismarkt op de Kaai, valt buiten het kader van de onderhavige procedure, zodat de voorzitter daaraan voorbijgaat.
2.5.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2010