200900840/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum, gevestigd te Goutum, gemeente Leeuwarden,
2. [appellante sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 16 december 2008, kenmerk 783437, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Leeuwarden bij besluit van 26 maart (lees: mei) 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Jabikswoude".
Tegen dit besluit hebben Dorpsbelang bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 27 januari 2009, [appellante sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2009, [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2009, en [appellant sub 5] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 februari 2009, beroep ingesteld. Dorpsbelang heeft haar beroep aangevuld bij brief van 27 februari 2009. [appellante sub 2] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 24 februari 2009. [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 maart 2009.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De raad en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2010, waar Dorpsbelang, vertegenwoordigd door drs. J. Takkebos, [appellante sub 2], bijgestaan door J.M. Siderius, [appellant sub 3] in persoon en als vertegenwoordiger van [appellant sub 4], en [appellant sub 5] zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en ir. J. de Boer, werkzaam bij de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GEM De Zuidlanden Beheer B.V., vertegenwoordigd door G. Folmer.
2.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het beroep van [appellant sub 5] niet-ontvankelijk is omdat hij geen bedenkingen heeft ingediend tegen het vastgestelde bestemmingsplan. Zijn vrouw heeft wel bedenkingen ingediend, maar deze kunnen niet aan [appellant sub 5] worden toegeschreven, aldus de raad.
2.1.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college voor zover dit beroep de goedkeuring van plandelen, voorschriften of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het vastgestelde plan bij het college ingebrachte bedenking heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen bedenkingen heeft ingebracht.
2.1.2. De Afdeling stelt vast dat de bedenkingen van de [echtgenoot] van [appellant sub 5], van 11 juli 2008, ingekomen bij de provincie op 14 juli 2008, niet mede zijn ingediend door [appellant sub 5]. [appellant sub 5] heeft echter tezamen met andere bewoners van het plangebied bij brief van 17 juli 2008, bij de provincie ingekomen op 18 juli 2008, bedenkingen ingediend. Deze bedenkingen zijn gericht tegen het gehele vastgestelde bestemmingsplan, zodat de door [appellant sub 5] aangevoerde beroepsgronden hun grondslag vinden in deze bedenkingen.
2.2. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. [appellante sub 2] betoogt dat de omwonenden geen reële mogelijkheid hebben gekregen om hun visie op de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen naar voren te brengen. Hieromtrent overweegt de Afdeling als volgt. Niet in geschil is dat het ontwerpplan ter inzage heeft gelegen, waarbij de omwonenden hun zienswijzen naar voren konden brengen. Daarmee is aan de formele eisen van de WRO met betrekking tot de inbreng van omwonenden bij de totstandkoming van het plan voldaan. Dat de raad vervolgens op onderdelen een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomt met de wens van de omwonenden, valt binnen de beleidsvrijheid van de raad. De Afdeling merkt hierbij op dat het belang van omwonenden slechts één van de belangen is die bij een belangenafweging dienen te worden betrokken.
2.4. [appellant sub 5] betoogt dat de samenwerkingsovereenkomst die de gemeente Leeuwarden met een aantal private partijen heeft gesloten, leidt tot belangenverstrengeling. Door de in deze overeenkomst opgenomen afspraken heeft de raad volgens hem in de bestemmingsplanprocedure geen rekening meer kunnen houden met andere belangen dan bij de overeenkomst betrokken. De aard en de omvang van de gemaakte afspraken is voorts onduidelijk, doordat de samenwerkingsovereenkomst niet ter inzage is gelegd, aldus [appellant sub 5].
2.4.1. In navolging van de raad stelt het college dat in de samenwerkingsovereenkomst weliswaar globale afspraken zijn gemaakt over de toekomstige invulling van De Zuidlanden, maar dat dit onverlet laat dat in het kader van de bestemmingsplanprocedure moet worden beoordeeld of het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd is met het recht.
2.4.2. Voor zover [appellant sub 5] aanvoert dat de samenwerkingsovereenkomst ten onrechte niet met het ontwerpbestemmingsplan en het vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de WRO, voor zover thans van belang, is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb, dat deel uitmaakt van afdeling 3.4 van de Awb, legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
Uit de stukken, waaronder het door [appellant sub 5] overgelegde concept van de samenwerkingsovereenkomst van 15 april 2003 en het verhandelde ter zitting maakt de Afdeling op dat de samenwerkingsovereenkomst betrekking heeft op de uitvoering van het bestemmingsplan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat dit een stuk is dat moet worden geacht redelijkerwijs nodig te zijn voor de beoordeling van het plan en ter inzage diende te worden gelegd.
2.4.3. De samenwerkingsovereenkomst staat voorts los van de vraag of het plan voorziet in een goede ruimtelijke ordening en ook overigens in overeenstemming is met het recht. In het kader van de besluitvorming dient, zoals het college terecht heeft gesteld, onder meer te worden getoetst of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, in welk kader alle ruimtelijk relevante belangen dienen te worden meegewogen. Gelet op de weerlegging van de zienswijzen in de reactie- en antwoordnota zienswijzen en de beoordeling van de bedenkingen in het bestreden besluit heeft [appellant sub 5] niet aannemelijk gemaakt dat de samenwerkingsovereenkomst een beletsel is geweest voor een afweging van de betrokken belangen.
2.5. Het plan voorziet in de bouw van 330 woningen, waarvan 40 door middel van een wijzigingsbevoegdheid, en de bouw van een zorgcomplex. In het plan zijn verder onder meer enkele bestaande woningen en een crematorium opgenomen. Het plan maakt deel uit van een omvangrijker gebied ten zuiden van de stad Leeuwarden, te weten het nieuw te ontwikkelen stadsdeel De Zuidlanden, waarbinnen de bouw van ongeveer 6.500 woningen is voorzien.
2.6. Dorpsbelang betoogt dat in plaats van met de ontwikkeling van het deelgebied Jabikswoude eerst met de ontwikkeling van het deelgebied De Plantage aan de westzijde van de Overijsselseweg moet worden begonnen, zodat de gronden direct ten zuiden van Goutum zo lang mogelijk onbebouwd kunnen blijven.
2.6.1. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2008 in zaak nr.
200706132/1stelt het college zich op het standpunt dat de raad er in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om het deelgebied Jabikswoude eerst te ontwikkelen. Hierbij brengt het college naar voren dat dit deelgebied ontsloten kan worden op de Overijsselseweg en derhalve thans ontwikkeld kan worden zonder de aanleg van de zogenoemde Haak, een weg ten zuidwesten van Leeuwarden, terwijl andere deelgebieden van De Zuidlanden voor hun ontsluiting wel afhankelijk zijn van deze weg.
2.6.2. In de plantoelichting staat met betrekking tot de fasering van het project De Zuidlanden dat in de eerste fase de woningen zullen worden gerealiseerd die niet op de Haak hoeven te worden ontsloten. In totaal kunnen in afwachting van de aanleg van de Haak 1.200 woningen worden gerealiseerd: maximaal 800 woningen kunnen worden ontsloten op de Overijsselseweg en maximaal 400 woningen in een gebied ten zuidoosten van Goutum via bestaande wegen op de Drachtsterweg. Gelet op de ontsluitingsmogelijkheid op de Overijsselseweg en de relatie met Goutum en omdat op deze locatie snel kan worden ingespeeld op de behoefte aan woningen en woonmilieus die zich nu voordoet, worden Techum en Jabikswoude het eerst ontwikkeld.
2.6.3. Zoals de Afdeling eerder in haar uitspraak van 30 juli 2008 met betrekking tot het bestemmingsplan "Techum" heeft overwogen, is gelet op de betrekkelijk beperkte capaciteit van de Overijsselseweg aannemelijk dat uitsluitend de deelgebieden Techum en Jabikswoude zonder de aanleg van de Haak kunnen worden ontwikkeld. Bij de ontwikkeling van andere deelgebieden van De Zuidlanden zal de aanleg van de Haak als ontsluiting noodzakelijk zijn. Voorts is ter zitting onweersproken door GEM De Zuidlanden Beheer B.V. gesteld dat onder meer de geluidcontouren van de Overijsselseweg, de Hendrik Algraweg en de spoorlijn Leeuwarden - Zwolle vooralsnog leiden tot een beperking van de mogelijkheid om woningen te bouwen in het deelgebied De Plantage. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om het deelgebied Jabikswoude eerder te ontwikkelen dan het deelgebied De Plantage.
2.7. [appellante sub 2] stelt dat de in het plan opgenomen zone met de bestemming "Groenvoorzieningen" tussen de achtergevel van haar woning aan de [locatie 1] en de gevel van de dichtstbijzijnde woning in de buurtschap Jabikswoude slechts 25 meter bedraagt. Ter voorkoming van een aantasting van de rust aan de achterzijde van haar woning wenst zij dat deze zone wordt vergroot tot 50 meter van de grens van haar perceel tot het voor "Woongebied 1" bestemde gebied.
Dorpsbelang kan zich er niet mee verenigen dat in het plan ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" in de als "50 m zone rond Goutum" aangeduide groene bufferzone bouwwerken met een maximale hoogte van 3 meter zijn toegestaan. Dorpsbelang stelt in dit verband dat het van meet af aan de bedoeling is geweest om deze zone vrij te houden van bebouwing en dat ook in het "Masterplan De Zuidlanden" (hierna: Masterplan) staat dat deze zone onbebouwd moet blijven. Bovendien is een brede bufferzone noodzakelijk om de eigen identiteit van de buurtschap Jabikswoude te versterken, aldus Dorpsbelang.
2.7.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat het Masterplan waarop Dorpsbelang een beroep doet, niet juridisch bindend is. Verder weerspreekt het dat het de bedoeling is geweest om de zogenoemde bufferzone vrij te houden van iedere vorm van bebouwing. De mogelijkheid om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van maximaal 3 meter hoog op te richten ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen" dat in de bufferzone ligt, brengt volgens het college geen onevenredige aantasting van het woongenot van de omwonenden met zich.
2.7.2. Het plandeel aan de achterzijde van het perceel van [appellante sub 2] is bestemd voor "Groenvoorzieningen". De afstand tussen de oostelijke grens van haar woonperceel aan de Bredyk tot aan de grens van het voor "Woongebied 1" bestemde gebied bedraagt, anders dan [appellante sub 2] kennelijk veronderstelt, bijna 50 meter. Haar betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.7.3. Op de plankaart is ten zuiden van Goutum de aanduiding "50 m zone rond Goutum" opgenomen die ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, het gebied aangeeft waarbinnen de bouw van gebouwen is uitgesloten. De breedte van deze zogenoemde bufferzone bedraagt 50 meter vanaf de zuidelijke grenzen van de woonpercelen in Goutum tot aan de grenzen van de woongebieden. Het gebied binnen de aanduiding "50 m zone rond Goutum" is deels bestemd voor "Groenvoorzieningen" en deels voor "Agrarische cultuurgrond".
2.7.4. Ingevolge artikel 7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Agrarische cultuurgrond" aangewezen gronden bestemd voor agrarische bodemexploitatie met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van weidegebied en/of de teelt van agrarische producten. Ingevolge artikel 7.2.1 van de planvoorschriften mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Ingevolge artikel 7.2.3 van de planvoorschriften mogen op deze gronden uitsluitend erf- en terreinafscheidingen worden gebouwd waarvan de hoogte ten hoogste 1,50 meter zal bedragen.
Ingevolge artikel 9.1 van de planvoorschriften zijn de op de kaart voor "Groenvoorzieningen" aangewezen gronden bestemd voor groenvoorzieningen, tuinen, water, paden met de daarbij behorende bouwwerken. Ingevolge artikel 9.2.1, onder a, van de planvoorschriften mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd. Ingevolge artikel 9.2.2, onder a, van de planvoorschriften bedraagt de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter.
2.7.5. Anders dan Dorpsbelang stelt, is het Masterplan gelet op hetgeen in de leeswijzer van het Masterplan staat geen document waarin het beleid van de gemeente is vastgelegd. De omstandigheid dat het Masterplan is genoemd in de paragraaf over het gemeentelijk beleid in de plantoelichting kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat deze omstandigheid niet van invloed is op de status van het Masterplan. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het Masterplan niet juridisch bindend is en bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het Masterplan in de weg staat aan de in het plan voorziene mogelijkheid om bouwwerken op te richten ter plaatse van de voor "Groenvoorzieningen" bestemde gronden in de zone die is aangeduid als "50 m zone rond Goutum". Nu slechts een klein deel van de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen" binnen deze zogenoemde bufferzone ligt, heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de mogelijkheid om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op te richten ter plaatse van de voor "Groenvoorzieningen" bestemde gronden binnen deze bufferzone geen onevenredige aantasting van het woongenot van de omwonenden met zich brengt.
Gelet op de maximaal toegestane bouwhoogte van bedoelde bouwwerken in vergelijking met de omliggende woonbebouwing is voorts niet aannemelijk dat bedoelde bouwmogelijkheid een belemmering vormt voor de ontwikkeling van de blijkens de plantoelichting met dit plan nagestreefde eigen identiteit voor de buurtschap Jabikswoude.
2.8. Dorpsbelang en [appellante sub 2] kunnen zich niet verenigen met het aantal voorziene woningen. [appellante sub 2] voert in dit verband aan dat door het hoge aantal woningen te weinig ruimte overblijft voor groenvoorzieningen waar jongeren kunnen spelen. Daarnaast brengt zij naar voren dat door de raad is toegezegd dat niet meer dan ongeveer 150 woningen in een groene omgeving zullen worden gebouwd. Dorpsbelang stelt in dit verband dat het aantal voorziene woningen in strijd is met het Masterplan waarin is aangegeven dat een buurtschap uit ongeveer 150 tot 300 woningen bestaat.
2.8.1. Het college geeft aan dat in Jabikswoude wordt beoogd een karakteristiek Fries dorp te realiseren met een hoge bebouwingsdichtheid. Daarbij brengt het college naar voren dat het dorp moet worden gezien als een zelfstandig buurtschap met een eigen identiteit. Verder stelt het college zich ook in dit verband op het standpunt dat het Masterplan niet juridisch bindend is.
2.8.2. Blijkens de plantoelichting wordt naar het model van een historisch Fries dorp in de buurtschap Jabikswoude een hoge bebouwingsdichtheid nagestreefd. Hierdoor zal de buurtschap zich van het dorp Goutum onderscheiden, hetgeen blijkens de plantoelichting ook uitdrukkelijk wordt beoog[appellante sub 2] kan worden toegegeven dat gelet op het aantal woningen relatief weinig ruimte voor groenvoorzieningen in de buurtschap overblijft, maar daar staat tegenover dat rondom de buurtschap voldoende mogelijkheden zijn om groenvoorzieningen te realiseren.
Over het betoog van [appellante sub 2] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan in maximaal 150 woningen zou voorzien. De raad heeft bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan op dit punt niet in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld.
Wat betreft het betoog van Dorpsbelang overweegt de Afdeling, zoals zij hiervoor onder 2.7.5. heeft overwogen, dat de raad in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan niet aan het Masterplan is gebonden. Het college behoefde in de afwijking van de in het Masterplan genoemde woningaantallen, zo die al aan de orde is, dan ook geen aanleiding te zien om te onderzoeken of de raad daarvoor een draagkrachtige motivering heeft gegeven.
2.9. [appellant sub 4] betoogt dat ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Woongebied 2" dat ziet op het perceel ten zuiden van de Yndyk ten onrechte woningbouw mogelijk wordt gemaakt. Als eigenaar van de woning op het naastgelegen perceel aan de [locatie 2] vreest hij voor aantasting van zijn privacy en vermindering van de waarde van zijn woning. Hij stelt voorts dat het perceel een belangrijk onderdeel is van de groene overgangszone tussen Goutum en de bestaande lintbebouwing aan de Wergeasterdyk en dat het perceel van waarde is voor de nabestaanden die het crematorium bezoeken. Verder betoogt [appellant sub 4] dat de toekomstige bewoners van de ter plaatse voorziene woningen overlast zullen ondervinden van het verkeer van en naar het crematorium.
2.9.1. Het college acht de toekomstige invulling van het perceel ten zuiden van de Yndyk met woningbouw niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat de op het perceel ten zuiden van de Yndyk voorziene woningbouw geen onevenredige aantasting van de privacy van [appellant sub 4] met zich zal brengen.
2.9.2. Met betrekking tot het perceel ten zuiden van de Yndyk is de bestemming "Woongebied 2" toegekend. Ingevolge artikel 4.1, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, is dit perceel bestemd voor woningen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
Artikel 4.2.1, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, bepaalt dat het aantal woningen ten hoogste 18 zal bedragen. Gelet op artikel 5.1 en 5.2.3, onder a, van de planvoorschriften biedt de met betrekking tot het perceel van [appellant sub 4] toegekende bestemming "Woondoeleinden" voorts voldoende mogelijkheden tot het oprichten van een afscheiding tussen zijn perceel en het woongebied. Gelet op deze omstandigheden heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat de privacy van [appellant sub 4] door de woningbouw niet onevenredig zal worden aangetast.
Wat betreft de eventueel nadelige invloed op de waarde van het perceel en de woning van [appellant sub 4], bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat het college bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het desbetreffende plandeel aan de orde zijn.
Artikel 4.2.1, aanhef en onder f en h, van de planvoorschriften bepaalt voorts dat de voor "Woongebied 2" aangewezen gronden bestemd zijn voor groenvoorzieningen en water, zodat voldoende mogelijkheden bestaan om de nieuwbouw op het perceel ten zuiden van de Yndyk te realiseren in een lommerrijke omgeving, zoals blijkens de stukken wordt beoogd. Gelet hierop ziet de Afdeling voorts geen aanleiding voor het oordeel dat bedoelde nieuwbouw een onevenredige verstoring van de groene overgangszone en de waarde van deze zone voor bezoekers van het crematorium met zich brengt.
Gelet op de maximumsnelheid van 30 kilometer per uur op de Yndyk heeft [appellant sub 4] voorts niet aannemelijk gemaakt dat mogelijke hinder voor de toekomstige bewoners van de beoogde nieuwbouw ten gevolge van het verkeer van en naar het crematorium dusdanig zal zijn dat hieraan een doorslaggevende betekenis had moeten worden toegekend.
Nieuwbouw perceel [appellant sub 3]
2.10. [appellant sub 3] wenst twee tot vier nieuwbouwwoningen te realiseren op zijn perceel tussen de Wergeasterdyk, de Lykwei, de Yndyk en de Nije Oanliz, maar de agrarische bestemming die in het plan met betrekking tot een groot deel van dit perceel is toegekend laat dit niet toe. [appellant sub 3] betoogt dat ten onrechte geen woonbestemming met betrekking tot dit perceelsgedeelte is toegekend. Met een beroep op het gelijkheidsbeginsel wijst hij er daarbij op dat op het perceel ten zuiden van de Yndyk wel woningbouw mogelijk wordt gemaakt.
2.10.1. Het college brengt naar voren dat nieuwbouw op het desbetreffende perceel afbreuk zou doen aan de bebouwingskarakteristiek aan de Wergeasterdyk en de Lykwei. De situatie op het perceel ten zuiden van de Yndyk is volgens het college voorts hiermee niet vergelijkbaar, aangezien de bebouwing op dit perceel geen deel uit zal gaan maken van het bebouwingspatroon aan de Wergeasterdyk.
2.10.2. Het perceel van [appellant sub 3] grenst aan de noordkant aan het dorp Goutum. Vanwege het overwegend bebouwingsvrije karakter van dit perceel vormt het een groene overgang tussen de buurtschap Jabikswoude en Goutum. In het vorige bestemmingsplan was een agrarische bestemming met betrekking tot het perceel van [appellant sub 3] toegekend. Ter zitting is gebleken dat het perceel tot op heden overeenkomstig deze bestemming wordt gebruikt. Wat betreft het beroep op het gelijkheidsbeginsel heeft het college aannemelijk gemaakt dat de ligging van het perceel ten zuiden van de Yndyk ten opzichte van de omgeving in ruimtelijk opzicht verschilt van die van het perceel van [appellant sub 3]. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang om het perceel vrij te houden van nieuwe bebouwing dan aan het belang van [appellant sub 3] om een paar woningen op het perceel te kunnen bouwen.
2.11. Dorpsbelang en [appellante sub 2] betogen dat de 22 meter hoge Stins zich niet verdraagt met het dorpse karakter van de buurtschap Jabikswoude. Daarbij voeren zij aan dat de Stins het karakter van Goutum en het zicht op dit dorp met de beeldbepalende kerktoren van de Agneskerk zal verstoren. [appellante sub 2] vreest voorts voor schaduwwerking van de Stins voor de bestaande omliggende woningen.
2.11.1. Het college stelt zich in navolging van de raad op het standpunt dat een incidenteel hoogteaccent bijdraagt aan de versterking van de eigen identiteit van Jabikswoude. Daarnaast stelt het college zich op het standpunt dat de Stins geen onevenredige verstoring van het aanzicht en karakter van Goutum met zich brengt.
2.11.2. Blijkens de plantoelichting wordt gestreefd naar een eigen identiteit voor de buurtschap Jabikswoude. Een incidenteel hoog gebouw als de Stins zal de buurtschap accentueren en onderscheiden van de omliggende buurtschappen en Goutum. De Stins is te beschouwen als een hedendaagse invulling van de incidentele hoogbouw in klassieke Friese dorpen. Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een onevenredige aantasting van het karakter van de buurtschap Jabikswoude door de voorziene bouw van de Stins. Gelet op de maximale hoogte van de Stins en de afstand van de Stins tot aan de kerktoren van Goutum heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit gebouw geen onevenredige verstoring van het aanzicht en karakter van Goutum met zich brengt. Gelet op de afstand van de bestaande omliggende woningen tot de Stins heeft [appellante sub 2] voorts niet aannemelijk gemaakt dat mogelijke schaduwwerking van de Stins voor deze woningen zodanig is dat het college hieraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.
2.12. Met betrekking tot de vrees van Dorpsbelang voor mogelijke gevaren voor de gezondheid van straling van de krachtens een vrijstelling ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Openbaar gebied" mogelijk op te richten signalerings- en telecommunicatiemasten overweegt de Afdeling dat Dorpsbelang niet aannemelijk heeft gemaakt dat een dergelijke mast zodanige gevaren met zich brengt dat het college de mogelijkheid tot plaatsing hiervan in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft moeten achten.
Historische wegenstructuur
2.13. Dorpsbelang, [appellante sub 2] en [appellant sub 5] brengen naar voren dat zij zeer hechten aan de handhaving van de bestaande wegen en structuren in het plangebied. [appellant sub 5] betoogt dat ten onrechte geen specifieke bestemming is opgenomen voor de Techumerdyk en de daarlangs gelegen sloten, zodat deze weg kan worden verlegd en de sloten kunnen worden gedempt. Dorpsbelang en [appellante sub 2] vrezen voorts voor een aantasting van het zicht vanaf het kruispunt van de Lykwei en de Techumerdyk op de monumentale boerderij van Techum. Zij kunnen zich dan ook niet verenigen met het nabij dit kruispunt geprojecteerde complex met zorgwoningen.
2.13.1. Het college geeft aan dat de bestaande wegenstructuur in het plangebied op verzoek van Dorpsbelang en omwonenden zoveel mogelijk zal worden gehandhaafd. Door een onderdoorgang blijft het tracé tussen de Lykwei en de Techumerdyk toegankelijk en blijft het zicht op de monumentale boerderij van Techum behouden, aldus het college.
2.13.2. De Techumerdyk en de daarlangs gelegen sloten vallen binnen het voor "Woongebied 1" bestemde gebied. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder f en j, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn deze gronden mede bestemd voor wegen, paden en water. De bestemming "Woongebied 1" verzet zich dan ook niet tegen het behoud van de Techumerdyk en de daarlangs gelegen sloten. Uit de met betrekking tot de Techumerdyk toegekende aanduiding "indicatie langzaamverkeersroute" in samenhang bezien met de artikelen 1 en 3, aanhef en onder d, van de planvoorschriften en de plantoelichting kan voorts worden afgeleid dat de raad ernaar streeft om deze weg te behouden en in te richten als langzaamverkeersroute. Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze van de raad om de Techumerdyk en de daarlangs gelegen sloten voor "Woongebied 1" te bestemmen.
2.13.3. Ingevolge artikel 3, aanhef en onder c, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor "Woongebied 1" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "woonzorgzone" bestemd voor zorgwoningen met zorggerelateerde voorzieningen.
Door de onderdoorgang in het gebied dat zal worden ingericht met zorgwoningen en zorggerelateerde voorzieningen blijft de historische Techumerdyk behouden en verbonden met de Lykwei. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat ondanks de voorziene bebouwingsmogelijkheden het zicht op de monumentale boerderij zoveel mogelijk wordt behouden. Gelet hierop heeft het college in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan de ontwikkeling van de zorgwoningen op deze locatie.
2.14. Voor zover [appellant sub 5] vreest voor verkeersoverlast op de Lykwei en in dit verband betoogt dat de Lykwei op de plankaart ten onrechte niet als langzaamverkeersroute is aangeduid, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat bij een inrichting van de Lykwei anders dan als langzaamverkeersroute onaanvaardbare verkeershinder op zal treden. In de plantoelichting staat overigens dat de Lykwei zal worden afgesloten voor verkeer behalve het langzame verkeer, waardoor er geen doorgaand autoverkeer mogelijk is vanuit De Zuidlanden naar Goutum en omgekeerd. De verkeersbestemming die aan de Lykwei is toegekend, maakt de inrichting van deze weg als langzaamverkeersroute mogelijk.
2.15. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat de zogenaamde knip in de Techumerdyk ten onrechte niet in het bestemmingsplan is opgenomen overweegt de Afdeling dat het plan zich niet tegen de realisering van een dergelijke voorziening verzet en dat het nemen van een besluit hiertoe in het kader van de wegenverkeerswetgeving dient te gebeuren, hetgeen het kader van dit geschil, waarin het plan en het goedkeuringsbesluit daaromtrent centraal staan, te buiten gaat.
2.16. [appellant sub 3] wijst erop dat in het kassencomplex ten westen van de Lykwei asbest aanwezig is. Door verwaaiing kunnen de percelen waarop de woningen zullen worden gerealiseerd vervuild raken, hetgeen volgens hem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat [appellant sub 3] niet aannemelijk heeft gemaakt dat verwaaiing van asbest heeft plaatsgevonden dan wel dat het risico op verwaaiing van asbest dusdanig is dat dit in de weg zou kunnen staan aan de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
2.17. [appellant sub 5] vreest voor overlast van het autoverkeer vanwege de nieuwe aansluiting op de Overijsselseweg ten zuiden van zijn perceel aan de [locatie 3].
2.17.1. Het college stelt zich gelet op de resultaten van de in het kader van de voorbereiding van het plan verrichte onderzoeken op het standpunt dat [appellant sub 5] geen onevenredige overlast van de nieuwe ontsluiting zal ondervinden.
2.17.2. Het plan voorziet in een nieuwe ontsluitingsweg voor Jabikswoude aan de zuidkant van het plangebied die zal worden verbonden met de Overijsselseweg. In het kader van de voorbereiding van dit plan is onder meer onderzoek gedaan naar de gevolgen van deze nieuwe weg wat betreft geluid en luchtkwaliteit. Uit het rapport "Geluidscontouren Jabikswoude, Onderzoek ten behoeve van Bestemmingsplan Jabikswoude" kan worden afgeleid dat wat betreft de woning van [appellant sub 5] aan de geluidnormen van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Uit het rapport "Luchtkwaliteit onderzoek Jabikswoude, Onderzoek ten behoeve van Bestemmingsplan Jabikswoude" volgt voorts dat ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden inzake luchtkwaliteit. Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 5] geen onevenredige overlast van de nieuwe weg zal ondervinden.
2.18. Voor zover Dorpsbelang betoogt dat in de plantoelichting ten onrechte niet is aangegeven dat naar een nieuwe ontsluiting voor het crematorium wordt gestreefd, overweegt de Afdeling dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 9, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, noch enige andere wettelijke bepaling hiertoe verplicht.
Globaal karakter bestemmingen
2.19. [appellant sub 5] betoogt dat niet duidelijk is waar de woningen binnen de voor "Woongebied 1" en "Woongebied 2" bestemde gronden precies zullen worden gebouwd. Daardoor is niet gewaarborgd dat de blijkens de plantoelichting beoogde buurtschappenstructuur ook daadwerkelijk zal worden gerealiseerd, aldus [appellant sub 5].
2.19.1. De Afdeling begrijpt dit betoog van [appellant sub 5] aldus dat hij aanvoert dat het plan wat betreft de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" vanwege het globale karakter van deze bestemmingen in strijd is met de rechtszekerheid. Hieromtrent overweegt de Afdeling als volgt.
In beginsel behoort het tot de beleidsvrijheid van de raad om de mate van gedetailleerdheid van een plan te bepalen. Het systeem van de WRO brengt mee dat in een bestemmingsplan globale bestemmingen kunnen worden opgenomen die niet meer behoeven te worden uitgewerkt. Of een dergelijke bestemmingsregeling uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is, dient per geval aan de hand van de zich voordoende feiten en omstandigheden te worden beoordeeld.
In de artikelen 3.3 en 4.2 van de planvoorschriften zijn onder meer voorschriften opgenomen over het maximum aantal woningen, de nok- en goothoogte van de woningen en de situering van de woningen ten opzichte van de perceelsgrenzen. Verder bepaalt artikel 3.2 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, dat de woningen wat betreft goothoogte, situering, bouwhoogte en dakhelling een stedenbouwkundige spreiding en onderlinge samenhang dienen te hebben als is aangegeven in "Jabikswoude/Stedenbouwkundig ontwerp". Dit document is als bijlage bij de planvoorschriften gevoegd en maakt hier onderdeel van uit. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" vanwege het globale karakter van de bestemmingen in strijd met de rechtszekerheid moeten worden geacht. Daarbij merkt de Afdeling voorts nog op dat de buurtschappenstructuur waar [appellant sub 5] naar verwijst, anders dan hij kennelijk veronderstelt, niet ziet op de structuur van de woningen binnen de buurtschap Jabikswoude, maar op de structuur van de verschillende buurtschappen in het stadsdeel De Zuidlanden. Het plan, dat voorziet in één van de beoogde buurtschappen, staat niet aan realisatie van die buurtschappenstructuur in de weg.
Percentage gestapelde woningen
2.20. [appellant sub 5] betoogt voorts dat in de plantoelichting staat dat maximaal 10% van de in het plan voorziene woningen in gestapelde vorm mag worden gebouwd, terwijl ingevolge artikel 3.3.1, onder b, van de planvoorschriften maximaal 30% gestapelde woningbouw is toegelaten. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat gelet op artikel 12, tweede lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 in samenhang gelezen met het eerste lid van dit artikel een plantoelichting geen deel uitmaakt van het plan, zodat daaraan geen bindende betekenis kan worden toegekend. Anders dan [appellant sub 5] blijkens zijn beroepschrift veronderstelt, dienen voor de beoordeling van aanvragen om bouwvergunning enkel de bindende onderdelen van het plan, waaronder de planvoorschriften, als toetsingskader. Het college heeft in de onjuistheid in de plantoelichting dan ook geen aanleiding hoeven zien om het plan op dit punt rechtsonzeker te achten.
Bestemming gronden grenzend aan perceel [appellant sub 5]
2.21. [appellant sub 5] betoogt voorts dat ten onrechte niet de bestemming "Groenvoorzieningen" aan de aan zijn perceel grenzende gronden is toegekend. Hij wijst er hierbij op dat met betrekking tot verschillende gronden ten zuidoosten van zijn perceel deze bestemming wel is toegekend. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat het perceel van [appellant sub 5] is bestemd voor "Woondoeleinden" en dat op het perceel gelet op artikel 5.1, onder d, van de planvoorschriften groenvoorzieningen kunnen worden aangebracht. Gelet hierop en gelet op de omvang van het perceel heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de keuze die de raad op dit punt heeft gemaakt.
2.22. Voor zover [appellant sub 5] betoogt dat in het plan ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen over duurzaam bouwen overweegt de Afdeling dat de wijze van bouwen een kwestie van uitvoering betreft en voorschriften hieromtrent in beginsel niet in een bestemmingsplan behoren te worden opgenomen.
Beroepsgronden nader stuk [appellant sub 5]
2.23. De beroepsgronden over de kap van bomen langs de Techumerdyk, het storten van modder, het bouwverkeer over bestaande toegangswegen en de eigendom van de Techumerdyk, die [appellant sub 5] naar voren heeft gebracht in een nader stuk van 1 april 2010, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen omdat deze het kader van het geschil, waarin het plan en het goedkeuringsbesluit daaromtrent centraal staan, te buiten gaan.
2.24. [appellant sub 5] stelt dat in de planvoorschriften wordt verwezen naar publicaties waarin de parkeernormen voor de woongebieden zijn opgenomen, maar dat onduidelijk is welke publicaties het betreft.
2.24.1. Ingevolge artikel 3.6, aanhef en onder h, en artikel 4.5, aanhef en onder d, van de planvoorschriften gelden met betrekking tot de gronden met de bestemming "Woongebied 1" en "Woongebied 2" de door het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek (CROW) opgestelde parkeernormen van juni 2003 (publicatie 182) zoals deze nader zijn gepreciseerd door de gemeente Leeuwarden.
2.24.2. De raad heeft aangegeven dat de parkeernormen van de gemeente Leeuwarden zijn vastgelegd in het document "Evenwicht in parkeren Parkeerbeleidsplan gemeente Leeuwarden" van april 2005." Dat de parkeernormen van dit beleidsdocument gelden voor de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" kan echter niet eenduidig worden afgeleid uit voornoemde artikelonderdelen, nu een precieze beschrijving van dit beleidsdocument met datum in voornoemde artikelonderdelen ontbreekt. Er bestaat dan ook aanleiding voor het oordeel dat het plan met betrekking tot genoemde planvoorschriften in strijd met de rechtszekerheid is vastgesteld. Het college had hierin aanleiding moeten zien om goedkeuring aan de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" te onthouden.
Afstand tot het crematorium
2.25. Dorpsbelang betoogt dat de nieuwbouw te dicht op het crematorium zal worden gerealiseerd. In dit verband stelt zij dat de kortste afstanden van het crematorium tot de onderscheiden woongebieden in afwijking van de door de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) aanbevolen afstanden slechts 65 meter en 80 meter bedragen. Onduidelijk is of de aangekondigde geurreducerende maatregelen daadwerkelijk worden getroffen en hoe effectief de maatregelen zullen zijn, aldus Dorpsbelang.
2.25.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de raad de afwijking van de indicatieve afstand van de VNG-brochure voldoende heeft gemotiveerd door erop te wijzen dat het bouwvlak van het crematorium op ongeveer 80 meter van het woongebied is gelegen en dat de eigenaar van het crematorium geurreducerende maatregelen zal treffen.
2.25.2. De raad heeft bij de vaststelling van het plan de VNG-brochure van 16 april 2007 toegepast. De afstanden die de VNG-brochure aanbeveelt gelden in beginsel tot aan de gevel van een - in een rustige woonwijk gelegen - woning. Nu woningbouw gelet op artikel 3 en 4 van de planvoorschriften in samenhang bezien met de plankaart binnen de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en Woongebied 2" overal is toegelaten, dient te worden gemeten tot aan de rand van deze plandelen. Anders dan ter zitting namens het college is gesteld, is in het stedenbouwkundig ontwerp, waarbij ingevolge artikel 3.2 van de planvoorschriften onder meer wat betreft de situering moet worden aangesloten, niet voorgeschreven dat de woningen ten minste 10 à 15 meter van de zuidoostelijke grens van het plandeel met de bestemming "Woongebied 1" moeten worden gesitueerd. Evenmin kan dit worden afgeleid uit de in het stedenbouwkundig ontwerp opgenomen tekening, nu een verklaring van de aanduidingen op de daarvan deel uitmakende tekening en een schaalaanduiding ontbreken. Het voorgaande in aanmerking genomen, stelt de Afdeling vast dat de kortste afstanden tussen het crematorium en het plandeel met de bestemming "Woongebied 1" ongeveer 80 meter en tot aan het plandeel met de bestemming "Woongebied 2" ongeveer 65 meter bedragen. Met deze afstanden wordt niet voldaan aan de 100 meter afstand die de VNG-brochure aanbeveelt ten opzichte van een crematorium.
2.25.3. De in de VNG-brochure opgenomen afstanden zijn indicatief en afwijking hiervan is in verband met de specifieke omstandigheden van het betrokken gebied mogelijk met dien verstande dat een afwijking zorgvuldig dient te zijn voorbereid en gemotiveerd. De afwijking van de in de VNG-brochure aanbevolen afstand ten opzichte van crematoria is in dit geval gemotiveerd door erop te wijzen dat geurreducerende filters zullen worden aangebracht. Deze motivering is naar het oordeel van de Afdeling op zichzelf echter onvoldoende draagkrachtig, aangezien onduidelijk is of en in hoeverre het aanbrengen van filters een extra maatregel betreft waarvan het geurreducerende effect niet reeds in de door de VNG-brochure aanbevolen afstand ten opzichte van crematoria is verdisconteerd.
2.26. Hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd geeft aanleiding voor het oordeel dat de voor de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" geldende artikelen 3.6, aanhef en onder h, en 4.5, aanhef en onder d, van de planvoorschriften zijn vastgesteld in strijd met de rechtszekerheid. De Afdeling ziet hierin aanleiding om tot vernietiging van de goedkeuring van de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" over te gaan. Hetgeen Dorpsbelang heeft aangevoerd geeft voorts aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de gedeelten van de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" die binnen 100 meter van het bouwvlak met de bestemming "Crematorium" liggen, niet deugdelijk is gemotiveerd. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft het college in zoverre gehandeld in strijd met de rechtszekerheid en met artikel 3:46 van de Awb in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. De beroepen van [appellant sub 5] en Dorpsbelang zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" moet worden vernietigd. De Afdeling ziet daarbij aanleiding om goedkeuring te onthouden aan deze plandelen. Daarnaast ziet de Afdeling aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de raad voor de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2" zonder afdeling 3.4 van de Awb toe te passen, een nieuw vaststellingsbesluit moet nemen. Dit betekent dat de raad in dit geval overeenkomstig artikel 25 van de WRO het bestemmingsplan in zoverre opnieuw kan vaststellen, zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd. De raad dient de reeds tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediende zienswijzen, voor zover die betrekking hebben op de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2", bij zijn vaststellingsbesluit te betrekken. Nu het ontwerpbestemmingsplan voor 1 juli 2008 ter inzage is gelegd, behoeft het vast te stellen plan bovendien de goedkeuring van het college. In het belang van partijen zal de Afdeling een termijn stellen waarbinnen de raad een besluit tot vaststelling dient te nemen.
2.27. Hetgeen [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en hetgeen Dorpsbelang en [appellant sub 5] voor het overige, hebben aangevoerd, geeft voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] en de beroepen van Dorpsbelang en [appellant sub 5] voor het overige, zijn ongegrond.
2.28. Ten aanzien van [appellante sub 2], [appellant sub 3] en [appellant sub 4] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
Ten aanzien van [appellant sub 5] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van Dorpsbelang dient het college op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum en [appellant sub 5] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Fryslân van 16 december 2008, kenmerk 783437, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woongebied 1" en "Woongebied 2";
III. onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde plandelen;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Leeuwarden op om binnen drie maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te nemen voor de plandelen genoemd onder II;
VI. bepaalt dat de vaststelling van het nieuwe besluit overeenkomstig artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor de onder II genoemde plandelen niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hoeft te worden voorbereid;
VII. verklaart de beroepen van [appellante sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4] geheel en de beroepen van de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum en [appellant sub 5] voor het overige, ongegrond;
VIII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Fryslân tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 692,35 (zegge: zeshonderdtweeënnegentig euro en vijfendertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Fryslân het voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) voor de vereniging Vereniging voor Dorpsbelang Goutum en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 5] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010