200907196/1/R2.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 28 juli 2009, kenmerk 2009INT246653, heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Woerden bij besluit van 30 juni 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Telefooncentrale" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2010, waar [twee appellanten], bijgestaan door mr. S.L. Rive, advocaat te Utrecht, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door ing. M. van Gessel, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Het wijzigingsplan betreft een wijziging van het bestemmingsplan "Telefooncentrale" (hierna: het bestemmingsplan). Het plan voorziet erin de maximaal toegestane hoogte van de bestaande zendmast met 20% te verhogen.
2.3. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de goedkeuring van het plan. Hiertoe voeren zij aan dat de zendmast gezien de nu toegestane hoogte te dominant is en het karakter van de wijk aantast, mede gelet op het beschermde stadsgezicht ter plaatse. Voorts stellen [appellanten] dat alternatieve locaties beschikbaar zijn. Zij stellen verder dat geen sprake is van een vernieuwing of verbetering van de infrastructuur voor telecommunicatie maar van een verruiming van het aanbod van een commerciële dienst. Gelet hierop trekken zij in twijfel of het plan past in het Streekplan Utrecht 2005 - 2015 (hierna: het streekplan). Nut en noodzaak van het plan zijn volgens [appellanten] niet voldoende onderzocht noch gemotiveerd. Zij achten dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Zij vragen zich in dit verband af of de huidige zendmast inderdaad niet voldoet en betwisten het maatschappelijk belang dat gemoeid zou zijn met de verhoging. Ook betwisten zij de stelling dat door de verhoging KPN haar klanten kan blijven voorzien van een goede ontvangst. Verder stellen [appellanten] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de precieze hoogte van de zendmast en dat deze niet objectief is vastgesteld.
2.3.1. Het college van gedeputeerde staten stelt dat het plan past binnen de wijzigingsbepalingen uit het bestemmingsplan. In navolging van het college van burgemeester en wethouders stelt het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt dat de relatief geringe toename van de hoogte van de zendmast niet leidt tot een onaanvaardbare situatie voor de omgeving. Het plangebied is volgens het college van gedeputeerde staten de meest geschikte locatie voor een dergelijk bouwplan nu er geen nieuwe mast hoeft te worden gebouwd en de ruimtelijke impact derhalve beperkt blijft. Het college van gedeputeerde staten stelt verder dat het plan in overeenstemming is met het streekplan nu sprake is van een vernieuwing en verbetering van de infrastructuur voor telecommunicatie. De verhoging van de zendmast is volgens het college van gedeputeerde staten noodzakelijk om te voldoen aan de eisen en wensen van deze tijd en dient hiermee het maatschappelijk belang dat gemoeid is met een goed aanbod van digitale ontvangst. Ten aanzien van de hoogte van de zendmast merkt het college van gedeputeerde staten op dat door de afdeling Landmeten van de gemeente een meting is gedaan en dat hieruit blijkt dat de zendmast exclusief sprieten 43 meter hoog is.
2.4. Ingevolge artikel 4, lid B, aanhef en onder d, van de bestemmingsplanvoorschriften mag ter plaatse van de op de kaart gegeven aanduiding "Zendmast toegestaan" een zendmast opgericht worden met een hoogte van ten hoogste 38 meter.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften zijn burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO bevoegd het plan te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op het afwijken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder c, van de bestemmingsplanvoorschriften dienen bouwwerken te worden gemeten vanaf het hoogste punt tot het peil; schoorstenen, liftopbouwen en antennes uitgezonderd.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 3, van de bestemmingsplanvoorschriften is het peil voor een bouwwerk de hoogte van het terrein ter plaatse bij voltooiing van de bouw.
Op 12 december 2007 is door KPN een bouwaanvraag ingediend voor het verhogen van de bestaande zendmast tot 43,4 meter.
2.4.1. Met het bestaan van de door het college van gedeputeerde staten goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van gedeputeerde staten onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van in dit geval de oorspronkelijke bouwhoogte is gerechtvaardigd.
2.4.2. Niet in geschil is dat het plan in overeenstemming is met de wijzigingsbepalingen uit het bestemmingsplan. Verder staat vast dat ter plekke al geruime tijd een zendmast staat en dat deze in het geldende bestemmingsplan als zodanig is bestemd. Gezien de relatief geringe toename van de toegestane hoogte van de zendmast en het volume van de mast is er geen aanleiding voor het oordeel dat de verhoging leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het karakter van de wijk.
Op pagina 120 van het streekplan is onder meer vermeld dat medewerking wordt verleend aan het realiseren van nieuwe infrastructuur voor (nieuwe) netwerken voor telecommunicatie en dat nieuwe masten zoveel mogelijk moeten worden gerealiseerd in stedelijk gebied. Niet gebleken is dat het plan hiermee in strijd is. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat een aanbodverruiming van telecommunicatie ook kan worden aangemerkt als een vernieuwing hiervan.
Nut en noodzaak van de verhoging van de mast zijn in de plantoelichting en de schriftelijke uiteenzetting van het college van burgemeester en wethouders gemotiveerd. Met de uitbreiding van de zendmast wordt voorzien in de behoefte om digitenne te kunnen ontvangen op mobiele telefoons. Gelet hierop en in aanmerking genomen hetgeen door [appellanten] is aangevoerd, kan de Afdeling [appellanten] niet volgen in hun standpunt dat nut en noodzaak van het plan er niet zijn, dan wel dat deze een nadere onderbouwing behoeven.
Gelet op het bestemmingsplanvoorschrift voor de wijze van meten, wordt de maximaal toegestane hoogte van de mast voldoende duidelijk geacht. Overigens is de hoogte van de mast inmiddels met inachtneming van de voorgeschreven wijze van meten vastgesteld, hetgeen [appellanten] niet hebben bestreden.
2.4.3. Ten aanzien van hetgeen is aangevoerd omtrent alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan een bestemmings- of wijzigingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college van gedeputeerde staten heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gaat om een verhoging van een bestaand bouwwerk met gebruikmaking van een wijzigingsbevoegdheid.
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Troost
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010