200908090/1/M1
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof,
verweerder.
Bij besluit van 6 mei 2009 heeft het college beslist bestuursdwang toe te passen voor het afvoeren van drie vaten met ongeveer 3.000 liter vloeibare afvalstof voor het perceel [locatie] te [plaats]. Daarbij heeft het college beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 22 september 2009, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief van 29 september 2009, bij de rechtbank Alkmaar ingekomen op 30 september 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 15 oktober 2009. De rechtbank Alkmaar heeft beide brieven doorgezonden aan de Raad van State, waar zij op 21 oktober 2009 zijn binnengekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Er zijn stukken van [appellant] ontvangen. Deze zijn aan het college toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door J. Gorter en C. Ooijevaar, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer is een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, tenzij die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Ingevolge het tweede lid is het een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
Ingevolge het derde lid is het een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
Ingevolge het vierde lid, wordt onder handelingen als bedoeld in het derde lid in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen
2.2. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.3. Niet in geschil is dat, nu voor het perceel [locatie] te [plaats] ongeveer 3.000 liter aan vloeibare afvalstof in drie vaten - (twee IBC-containers en een kunststoffen tank) - aan de weg nabij een waterkolk zijn geplaatst, is gehandeld in strijd met artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, zodat het college ter zake handhavend kon optreden.
[appellant] is eigenaar en verhuurder van het bedrijfspand en het terrein op het perceel [locatie] te [plaats]. De vloeibare afvalstof is afkomstig van het tot begin 2009 op het perceel [locatie] te [plaats] gevestigde [bedrijf] waarvan [persoon A] en [persoon B] de eigenaren zijn.
2.4. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte hem als overtreder heeft aangemerkt. Hij stelt dat de vaten eigendom zijn van [persoon A] en [persoon B] die in verband met de beëindiging van de huur van het bedrijfspand [locatie] te [plaats] de inboedel uit het pand hebben verwijderd.
2.5. Het college stelt dat [appellant] een bedrijf opdracht heeft gegeven de vaten aan de weg te plaatsen.
2.6. Uit artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht volgt dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang uitsluitend kunnen worden verhaald op de overtreder. Voor het antwoord op de vraag of [appellant] in dit geval als overtreder kan worden aangemerkt is van belang of het plaatsen van de drie vaten met vloeibare afvalstof aan de weg voor het bedrijfspand [locatie] te [plaats] aan [appellant] kan worden toegerekend.
Uit de stukken blijkt dat de Milieudienst van de gemeente vanaf 2006 heeft overlegd dan wel afspraken heeft gemaakt met [bedrijf] dan wel [persoon A en persoon B] over de afvoer van afvalstoffen. Begin 2009 was het [persoon A]ste deel van de in het pand Nijverheidsstraat opgeslagen afvalstoffen verwijderd. [appellant] heeft blijkens een formulier van de Milieudienst op 8 april 2009 gemeld dat [bedrijf] vaten met vloeibare afvalstof buiten het pand [locatie] heeft gezet. [appellant] heeft in reactie op telefonische gesprekken op 14 en 20 april 2009 met de Milieudienst aan deze dienst schriftelijk medegedeeld dat [persoon A en persoon B] de in geschil zijnde vaten met vloeibare afvalstof nog niet hebben weggehaald en dat zij hebben aangegeven dat de drie vaten zijn blijven staan en binnen twee dagen zouden worden geleegd.
Ter zitting heeft [appellant] gesteld dat de vaten met vloeibare afvalstof aan de weg zijn gezet door een door [persoon A] ingehuurde heftruckchauffeur. Hijzelf zou niet meer hebben gedaan dan het doorgeven van een telefonische mededeling van [persoon A] die zelf niet tijdig aanwezig kon zijn. Ter zitting heeft het college gesteld dat [appellant] een bemiddelende rol in de zin van artikel 10.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer heeft gespeeld, omdat - zoals in zijn beroepschrift staat - hij op verzoek van [persoon A] aan de heftruckchauffeur heeft gevraagd of hij de vaten voor [persoon A] aan de weg wilde zetten.
De Afdeling ziet nu deze stelling niet is weersproken, voldoende grond om ervan uit te gaan dat de vaten met vloeibare afvalstof aan de weg zijn gezet door een heftruckchauffeur die niet door [appellant] was ingehuurd. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is niet aannemelijk gemaakt dat [appellant] niettemin een zodanige betrokkenheid had bij het aan de weg plaatsen van de vaten met vloeibare afvalstof dat die handeling (mede) aan hem kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande heeft het college [appellant] ten onrechte onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de drie vaten met vloeibare afvalstof te verwijderen en bepaald dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang ten laste komen van [appellant].
2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 22 september 2009 dient wegens strijd met de artikel 5.25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 6 mei 2009 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.8. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof van 22 september 2009, kenmerk 11.438;
III. herroept het besluit van 6 mei 2009, kenmerk MD09.03731;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 31,59 (zegge: eenendertig euro en negenenvijftig cent);
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Wervershoof aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Melse
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010