201000512/1/M1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Spijkenisse,
het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse,
verweerder.
Bij besluit van 25 september 2009 heeft het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een verandering van een autoherstelinrichting van [belanghebbende] aan de [locatie] te Spijkenisse.
Bij besluit van 4 december 2009 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.E. Radenborg-den Heijer en ing. J.O. Smit, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2.1. De melding waarvoor bij het besluit van 25 september 2009 een verklaring is gegeven, heeft betrekking op verplaatsing van een LPG opslagtank en het vulpunt, beperking van de maximale jaarlijkse doorzet van LPG tot 1.500 m3 en beperking van de bevoorrading.
2.2. [appellant] betoogt, kort weergegeven, dat het college zijn bezwaar tegen het besluit van 25 september 2009 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van belang. Hiertoe voert hij aan dat hij het algemeen belang behartigt dat is gediend bij een veilige woonomgeving en bij de zekerheid dat een inrichting beschikt over de wettelijke vereiste vergunningen.
2.2.1. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2.2. Tegen het besluit van 25 september 2009 kon ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer in samenhang bezien met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, door een belanghebbende bezwaar worden gemaakt.
Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Het algemeen belang dat [appellant] stelt te behartigen is geen persoonlijk belang waarmee hij zich van anderen onderscheidt. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ter zitting onweersproken is komen vast te staan dat ter plaatse van de woning van [appellant] geen milieugevolgen van het bestreden besluit kunnen worden ondervonden, kan [appellant] niet worden aangemerkt als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college heeft het bezwaar van [appellant] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. de Hek, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. De Hek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010