200906571/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Culemborg,
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) van 30 juli 2009 in zaak nr. 09/734 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college).
Bij besluit van 21 augustus 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het herbouwen van bedrijfsruimte en het bouwen van appartementen op het perceel kadastraal bekend gemeente Culemborg, sectie […], nr. […], plaatselijk bekend [locatie] te Culemborg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd onder verlening van ontheffing.
Bij uitspraak van 30 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken nrs. 200901315/1/R2 en 200903453/1/R2, ter zitting behandeld op 7 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, en het college, vertegenwoordigd door T.H. Brouwer, M. Raes en R. Vermeulen, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. J.A. Huijgen, advocaat te 's-Gravenhage, en [vergunninghoudster], gehoord.
2.1. Op de gronden waarop het bouwplan is voorzien rustte ten tijde van belang ingevolge het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in onderdelen" de bestemming "Industrieterrein A". Het bouwplan is hiermee in strijd. Het college heeft voor het bouwplan krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijk Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het college ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening van de gemeente Culemborg verleend. De gronden waarop het bouwplan is voorzien, zijn gelegen binnen het gebied dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Culemborg.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanhouding van de bouwaanvraag ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Woningwet niet had mogen worden doorbroken. Hij voert hiertoe aan dat weliswaar twee nieuwe bestemmingsplannen in voorbereiding zijn, maar dat niet duidelijk is met het oog op welk bestemmingsplan de aanhoudingsplicht is doorbroken. Bovendien strekken geen van beide ter bescherming van het beschermde stadgezicht.
2.2.1. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Woningwet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de aanvraag een bouwwerk betreft, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988 waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt. De in de eerste volzin bedoelde plicht tot aanhouding geldt niet voor zover de aanvraag betrekking heeft op bouwen als bedoeld in artikel 43, tweede lid.
Ingevolge het tweede lid, duurt de in het eerste lid, eerste volzin, bedoelde aanhouding totdat omtrent goedkeuring van een ter voldoening aan artikel 35, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 vast te stellen of te herzien bestemmingsplan onherroepelijk is beslist.
Ingevolge het derde lid, kunnen burgemeester en wethouders, onverminderd artikel 50, vierde en vijfde lid, in afwijking van het eerste lid, eerste volzin, de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde, ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.
2.2.2. Vanaf 21 maart 2008 is overeenkomstig artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor het gebied van het beschermd stadsgezicht het ontwerp van het paraplubestemmingsplan "Beschermd stadgezicht" ter inzage gelegd. Bij besluit van 25 september 2008 heeft de raad van de gemeente Culemborg (hierna: de raad) dit plan vastgesteld. Bij besluit van 20 maart 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: gedeputeerde staten) dit plan goedgekeurd.
Voorts is met ingang van 1 augustus 2008 overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening voor de gronden waarop het bouwplan is voorzien, het ontwerpbestemmingsplan "Veerweg 2" ter inzage gelegd. De raad heeft dit plan bij besluit van 11 december 2008 vastgesteld. Het plan heeft met ingang van 16 januari 2009 ter inzage gelegen en is inmiddels in werking getreden.
Het bestemmingsplan "Beschermd stadsgezicht" is niet op het perceel van toepassing. Voorts heeft de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr.
200901315/1/R2het door [appellant] tegen het voormelde besluit van 11 december 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarmee is het bestemmingsplan "Veerweg 2" in rechte onaantastbaar geworden. Aldus kan worden gesteld, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, dat dat bestemmingsplan strekt ter bescherming van het beschermd stadsgezicht. Ten slotte hebben gedeputeerde staten bij besluit van 10 december 2007 voor het bouwplan een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 51, derde lid van de woningwet verleend. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat ten tijde van het besluit van 30 januari 2009 is voldaan aan het bepaalde in artikel 51, derde lid, van de Woningwet.
2.2.3. Het betoog van [appellant] is voor het overige gericht tegen de overwegingen van de rechtbank aangaande de verleende vrijstelling. Het bouwplan is in overeenstemming met het bestemmingsplan "Veerweg 2", zodat het bouwplan thans zonder vrijstelling kan worden gerealiseerd. [appellant] heeft niet aangevoerd dat een van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet aan de verlening van een bouwvergunning voor het bouwplan in de weg staat. Voorts is niet gebleken van andere omstandigheden op grond waarvan een belang bij een inhoudelijke beoordeling van de overige beroepsgronden van [appellant] kan worden aangenomen. Van een inhoudelijke beoordeling wordt dan ook afgezien.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010