201002126/2/R2.
Datum uitspraak: 16 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Goes,
verweerder.
Bij besluit van 21 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Aardebolleweg en fietspad Kwistenburg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door M. Jonker, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het waterschap Zeeuwse Eilanden (hierna: het waterschap), vertegenwoordigd door mr. L.C. Meijers en A.M.C. Landré, beiden werkzaam bij het waterschap.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de verlenging van de Aardebolleweg en in de aanleg van een fietspad in Wolphaartsdijk.
2.3. [verzoeker] en anderen betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming "Verkeer" heeft vastgesteld voor zover dit de verlenging van de Aardebolleweg betreft. Zij beogen met het verzoek om voorlopige voorziening te voorkomen dat de inwerkingtreding van dit plandeel tot onomkeerbare gevolgen zal leiden.
2.3.1. Ter zitting heeft het waterschap verklaard dat na de zomer met de aanleg van de verlenging van de Aardebolleweg zal worden begonnen. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.4. [verzoeker] en anderen voeren aan dat hun woongenot ernstig wordt aangetast door een verkeerstoename langs hun woningen aan de Aardebolleweg en de Nazareth. Zij stellen dat de raad hun voorstel om de Aardebolleweg bij de aansluiting met de Nazareth te verleggen niet serieus heeft genomen. Volgens [verzoeker] en anderen komt deze aanpassing van de weg de verkeersveiligheid ten goede en wordt tevens de overlast beperkt. Voorts voeren [verzoeker] en anderen aan dat zij geen vertrouwen hebben in het handhavingsbeleid van de snelheidslimiet 60 km/uur op de Aardebolleweg. Daarnaast wijzen zij erop dat de norm van 48 dB uit de Wet geluidhinder wordt overschreden.
2.4.1. In het verweerschrift heeft de raad uiteengezet dat de door [verzoeker] en anderen voorgestelde wijziging van een deel van de Aardebolleweg te ingrijpend en te onzeker was om in dit plan op te nemen, omdat nog geen overleg had plaatsgevonden met de eigenaar van de desbetreffende gronden en de benodigde onderzoeken nog niet waren verricht.
2.4.2. De voorzitter stelt vast dat de kruising Aardebolleweg/Nazareth buiten het plangebied ligt. Voor zover [verzoeker] en anderen betogen dat dit deel van de Aardebolleweg ten onrechte buiten de plangrens is gehouden, overweegt de voorzitter dat gelet op de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. In hetgeen [verzoeker] en anderen hebben aangevoerd ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen de kruising Aardebolleweg/Nazareth en het plangebied tenminste 1,5 kilometer bedraagt. Niet gebleken is dat sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang dat de gronden ter plaatse van de kruising in het plan hadden moeten worden opgenomen.
Overigens heeft de raad ter zitting meegedeeld dat in een nieuw bestemmingsplan, dat thans in voorbereiding is, de mogelijkheid van het aanpassen van de kruising wordt onderzocht. In dit verband heeft het waterschap aangegeven dat de financiering van deze aanpassing recent is rondgekomen.
2.4.3. Wat betreft de gevreesde geluidoverlast, overweegt de voorzitter dat in het kader van de vaststelling van het plan akoestisch onderzoek is verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de plantoelichting. Hierin staat vermeld dat in onderhavig geval de heersende waarde als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad hierbij een juiste toepassing gegeven aan artikel 100, derde lid, van de Wet geluidhinder. Anders dan [verzoeker] en anderen veronderstellen geldt derhalve niet 48 dB als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Uit de in de plantoelichting opgenomen tabel blijkt dat de geluidsbelasting op alle hier van belang zijnde waarneempunten afneemt na realisering van het plan. In het onderzoek is rekening gehouden met de inrichting van de Aardebolleweg als 60 km/u-weg. Ten aanzien van de vrees van [verzoeker] en anderen dat tegen overschrijding van deze snelheid niet zal worden opgetreden, overweegt de voorzitter dat dit ziet op de handhaving van de ter plaatse geldende verkeersregels. Dat aspect kan in deze procedure niet aan de orde komen. Niet aannemelijk is geworden dat de verlenging van de Aardebolleweg tot een uit oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbare situatie ter plaatse van de woningen van [verzoeker] en anderen zal leiden.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.
2.5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2010