ECLI:NL:RVS:2010:BN1911

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906395/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Westsingel-Kranestraat te Horst en de gevolgen voor omwonenden

Op 21 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Westsingel-Kranestraat te Horst". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Horst aan de Maas op 7 juli 2009, betreft de realisatie van een medisch zorgcentrum op een locatie die grenst aan bestaande zorgaccommodaties. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld, omdat zij van mening zijn dat zij niet correct zijn geïnformeerd over de toekomstige bestemming van hun kavels en dat de bouw van het zorgcentrum hun privacy en wooncomfort zal aantasten.

De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] en anderen zorgvuldig overwogen. Zij stelden dat de raad hen onjuist heeft geïnformeerd over de bouwhoogte en verkeersbewegingen. De raad verdedigde echter dat de plannen voor het zorgcentrum algemeen bekend waren en dat toezeggingen van ambtenaren niet aan de raad kunnen worden toegerekend. De Afdeling concludeerde dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het zorgcentrum te realiseren, en dat de bezwaren van [appellant] en anderen niet voldoende onderbouwd waren om het bestemmingsplan te vernietigen.

De Afdeling oordeelde verder dat de maximale bouwhoogte van 13,5 meter geen onaanvaardbare inbreuk op de privacy van de omwonenden met zich meebracht, en dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van alle betrokkenen in redelijkheid had afgewogen. Ook de zorgen over luchtverontreiniging en geluidsoverlast werden door de Afdeling niet gegrond bevonden, aangezien het zorgcentrum binnen de richtlijnen van de VNG-brochure valt en de raad voldoende maatregelen had genomen om de milieueffecten te beperken.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van [appellant] en anderen ongegrond, en bevestigde daarmee de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de rol van de raad in dit proces.

Uitspraak

200906395/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Westsingel-Kranestraat te Horst" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 augustus 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door J.G. den Teuling, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan heeft betrekking op de realisatie van een medisch zorgcentrum op het zogeheten bonenveld, dat direct grenst aan bestaande zorgaccommodaties.
2.2. [appellant] en anderen komen op tegen de vaststelling van het plan, omdat het daarmee mogelijk gemaakte medisch zorgcentrum aan de achterzijde van hun percelen is voorzien. [appellant] en anderen stellen dat zij ten tijde van de aankoop van hun kavels niet juist en niet volledig zijn geïnformeerd. Zij hebben bij de aankoop van hun kavels zowel bij de aannemer - die toen eigenaar was van de grond - als ook bij de gemeente navraag gedaan over de toekomstige bestemming. In een telefonisch gesprek met een ambtenaar van de gemeente hebben zij wat betreft de vorm waarin gebouwd zou worden de toezegging gekregen dat, als er al gebouwd zou gaan worden, dit uitsluitend laagbouw zou zijn. Het plan geeft geen beperking tot laagbouw. Daarnaast voeren zij aan dat de uitbreiding van de parkeerfaciliteit veel meer verkeersbewegingen met zich zal brengen dan de medewerkers van de gemeente hen destijds hebben doen voorkomen.
2.2.1. De raad voert aan dat de ambitie om de verdere groei van tweedelijns voorzieningen, waaronder een medisch centrum, in dit gebied mogelijk te maken, mede gelet op de publicaties in de pers, algemeen bekend was. Voorts betoogt de raad dat de toezeggingen van een ambtenaar niet aan de raad kunnen worden toegerekend.
2.2.2. Over het betoog van [appellant] en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, overweegt de Afdeling dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan niet bij een ambtenaar van de gemeente berust, maar bij de raad. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het plan uitsluitend in laagbouw zou voorzien en in minder verkeersbewegingen. Mededelingen van een aannemer kunnen evenmin aan de raad worden toegerekend.
2.3. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat de maximale bouwhoogte van 13,5 meter een onevenredige inbreuk maakt op hun privacy en dat door de bouw van het medisch zorgcentrum de vrije uitkijk aan de achterkant van hun percelen zal verdwijnen. In hun zienswijze hebben
[appellant] en anderen het voorstel gedaan om laagbouw te realiseren waarbij eventueel wordt gewerkt met kelders. De raad is volgens hen geheel voorbijgegaan aan dit voorstel. Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat er op de Kranestraat, alsmede op de Westsingel ook mogelijkheden zijn voor het nog te bouwen gezondheidscentrum. Op dit in een gesprek met de wethouder aangereikte alternatief is door hem nooit meer gereageerd.
2.3.1. De raad stelt dat er geen sprake is van een onevenredige inbreuk op de privacy van [appellant] en anderen, nu het bouwvlak voor het zorgcentrum op een afstand van ongeveer 50 meter van hun perceelgrenzen ligt. Bovendien zullen de ruimten in het medisch zorgcentrum uitsluitend gedurende kantoortijden in gebruik zijn. Verder stelt de raad dat bij het bepalen van de maximale hoogte rekening is gehouden met de directe omgeving en het reeds bestaande medisch centrum aan de Westsingel 100. Ten slotte is het niet mogelijk om het bouwvlak aanzienlijk uit te breiden en uitsluitend laagbouw toe te staan. Bij het uitwerken van de plannen zijn de eisen voor de terreininrichting, te weten het behoud van een groene ruimte, de parkeernorm en de waterberging een beperkende factor geweest, aldus de raad.
2.3.2. Gelet op de afstand tussen de percelen van [appellant] en anderen en het medisch zorgcentrum heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwhoogte aanvaardbaar is en dat het plan geen onaanvaardbare aantasting van de privacy dan wel een onaanvaardbare visuele hinder voor [appellant] en anderen tot gevolg zal hebben.
De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De keuze van de raad om het medisch zorgcentrum te realiseren op een locatie in de nabijheid van de huidige zorgaccommodaties komt de Afdeling niet onredelijk voor. Voorts kon de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid het door [appellant] en anderen voorgestelde alternatief van laagbouw met kelders afwijzen, nu hierdoor minder ruimte overblijft voor de parkeergelegenheid en de waterberging in het plangebied en hij kelderruimtes minder geschikt acht voor het werk in een zorgcentrum.
2.4. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat de aangrenzende parkeerplaatsen meer luchtverontreiniging en geluidoverlast voor hen tot gevolg zullen hebben door het telkens af en aanrijden van voertuigen en het openen en sluiten van portieren. Op dit punt is volgens [appellant] anderen in de raadsvergadering van 7 juli 2009 door hen uiteengezet dat er andere mogelijkheden zijn, maar hiermee wordt in het plan naar hun mening geen rekening gehouden.
2.4.1. De raad stelt dat het medisch zorgcentrum valt binnen de categorie "Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven" van de VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering 2009" (hierna: de VNG-brochure). Het betreft volgens de raad een categorie 1 instelling met een aanbevolen aan te houden afstand van tien meter voor geluid, waaraan in dit geval wordt voldaan. Hieruit trekt de raad de conclusie dat het te realiseren zorgcentrum geen invloed heeft op de milieusituatie van de omliggende woningen.
Voor wat betreft de luchtverontreiniging stelt de raad dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen, maar dat er geen sprake is van een overschrijding van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
2.4.2. Niet betwist is dat het beoogde medisch zorgcentrum valt binnen de categorie "Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven" van de VNG-brochure. In de VNG-brochure wordt voor een dergelijke instelling een afstand aanbevolen van minimaal tien meter voor geluid. Deze afstand wordt met het plan in acht genomen. [appellant] en anderen hebben niet gemotiveerd waarom afgeweken zou moeten worden van de door de VNG-brochure aanbevolen afstand. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidoverlast.
De plantoelichting vermeldt dat, gelet op het geringe aantal verkeersbewegingen, de verwachte toename van de concentratie PM10 en NO2 verwaarloosbaar is. Het plan draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging als bedoeld in artikel 5:16 en bijlage 2 van de Wet milieubeheer. [appellant] en anderen hebben deze conclusie niet bestreden.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de wettelijke eisen inzake luchtkwaliteit niet in de weg staan aan het plan.
2.5. [appellant] en anderen stellen dat in het plan is aangegeven dat een waterberging moet worden gesitueerd op de achterzijde van het terrein als buffer richting de hier gelegen woningen. Hierdoor neemt volgens [appellant] en anderen, gezien de omvang van de huidige plannen, de kans op wateroverlast voor de aangrenzende tuinen aanzienlijk toe.
2.5.1. De raad stelt dat er een waterhuishoudkundig plan is opgesteld en dat er een infiltratieonderzoek en een watertoets zijn uitgevoerd, die zijn opgenomen in het rapport 'gemeente Horst aan de Maas, bestemmingsplan "Kranenstraat"'. Er is volgens de raad geen reden om aan te nemen dat er wateroverlast zal ontstaan op de achterliggende percelen.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat uit het advies van het waterschap Peel en Maasvallei van 22 juli 2008, het infiltratieonderzoek en de watertoets blijkt dat het regenwater terecht zal komen in een waterbergende fundering met een inhoud van circa 510 m3 . Dit is volgens het infiltratieonderzoek voldoende om een bui van 84 mm, met kans op voorkomen van 1 keer per 100 jaar, op te kunnen vangen. In geval van extreme neerslag kan een water-op-straat situatie voorkomen, maar volgens de hiervoor genoemde stukken zal in dergelijke gevallen het water oppervlakkig afstromen richting de Westsingel en in de zaksloot langs de weg terechtkomen. Gelet op het voorgaande en het positieve advies van het waterschap Peel en Maasvallei heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat er geen reden is om aan te nemen dat er wateroverlast zal optreden op de achterliggende percelen.
2.6. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
429-656.