200907342/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Franekeradeel,
verweerder.
Bij besluit van 2 juli 2009, kenmerk 09.20463, heeft de raad het bestemmingsplan "Franeker - Westelijke Woongebieden" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2010, waar [appellant], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. D. la Crois en mr. M. Barends, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan richt zich in hoofdzaak op het actualiseren van de bestemmingsregeling van bestaande functies en activiteiten. Dit betekent dat het plan hoofdzakelijk een beheersfunctie heeft.
2.2. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" en de aanduidingen 'supermarkt' en 'keukencentrum' begrensd door de Suurhoffstraat, Troelstraweg en Sexbierumerweg. [appellant] heeft op deze gronden een supermarkt en keukenzaak gevestigd. Ten eerste voert [appellant] aan dat de maximale bouwhoogte onder het vorige planologische regime tien meter was, maar dat de raad deze in het plan heeft verlaagd tot acht meter. Volgens [appellant] gaat de raad hiermee voorbij aan het feit dat de bestemmingshoogte van zijn pand al sinds de bouw tien meter was. Verder stelt [appellant] dat het hoogste punt van zijn pand 9,2 meter bedraagt en dat dus niet kan worden volstaan met een maximale bouwhoogte van acht meter. Voorts voert [appellant] aan dat er voor het gebouw tegenover zijn pand, een school, wel een hoogte van twaalf meter in het plan is opgenomen. Het dichtstbijzijnde huis aan de Sexbierumerweg is volgens [appellant] eveneens tien meter hoog.
2.2.1. De raad stelt dat de bouwhoogte naar aanleiding van de zienswijze van [appellant] over het ontwerpplan opnieuw is bekeken. De maximale bouwhoogte is volgens de raad aangepast aan de bestaande situatie. In relatie met de woonbebouwing in de directe omgeving acht de raad een maximale bouwhoogte van acht meter wenselijk. Het pand schuin tegenover het pand van [appellant] betreft een schoolgebouw, dat eveneens overeenkomstig de bestaande situatie is bestemd, aldus de raad.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat de supermarkt in het voorheen geldende bestemmingsplan niet was toegestaan en dat de maximale bouwhoogte op het perceel destijds gerelateerd was aan de bestemming "Bedrijfsdoeleinden". Hierop kon [appellant] dan ook niet zonder meer aanspraak maken. De bouwhoogte in het nu voorliggende plan sluit, zo is ter zitting gebleken, aan bij de feitelijke hoogte van de supermarkt. Daarbij is in aanmerking genomen dat ingevolge artikel 2 van de planregels ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, niet worden meegerekend bij het bepalen van de bouwhoogte. Gelet hierop kon de raad in redelijkheid het besluit nemen om de maximale bouwhoogte te beperken tot acht meter. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu bij het bepalen van de maximale bouwhoogte van de school tegenover de supermarkt eveneens is aangesloten bij de feitelijke situatie, die afwijkt van de supermarkt.
2.3. [appellant] betoogt dat alle parkeerterreinen, los- en laadinrichtingen bij andere panden met een bijzondere bestemming ook deze bestemming hebben. Alle parkeerterreinen, los-, laad- en opslagruimten van de supermarkt en keukenzaak zijn volgens [appellant] niet als zodanig bestemd. Gelet op de gebruiksregels zouden deze volgens [appellant] niet als zodanig gebruikt mogen worden.
2.3.1. De gronden van [appellant] staan volgens de raad ten dienste van de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", evenals onder het vorige planologisch regime. De raad stelt dat volgens de systematiek van het plan ook ten behoeve van de supermarkt en de keukenzaak parkeervoorzieningen in ondergeschikte mate zijn toegestaan. Specifieke los- en laadinrichtingen zijn niet als zodanig aanwezig en/of vergund en derhalve ook niet positief bestemd, aldus de raad.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat er zich geen specifieke los- en laadinrichtingen bevinden op het perceel van [appellant]. De planregels hoeven dan ook daarin niet te voorzien. Voorts is de opslagruimte van de supermarkt in het plan opgenomen. Het door [appellant] aangehaalde artikel 9.5, onder a, van de planregels, betreft een verbod op het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel. Onder 'gebruik' wordt hier verstaan de verkoop van goederen en diensten binnen de detailhandel en het gebruiksverbod ziet derhalve niet op parkeren. In tegenstelling tot hetgeen [appellant] aanvoert mag zijn perceel worden gebruikt als parkeerruimte voor de supermarkt en keukenzaak. Het beroep van [appellant] mist in zoverre feitelijke grondslag.
2.4. [appellant] stelt dat in het voorheen geldende plan bedrijven in de categorieën een tot en met drie waren toegestaan, terwijl in het voorliggende plan slechts bedrijven zijn toegestaan binnen de categorieën een en twee. Het weglaten van categorie drie in het plan is volgens [appellant] een verslechtering ten opzichte van het voorheen geldende plan. [appellant] stelt voorts ten aanzien van de aanduiding 'supermarkt' dat de raad ten onrechte meent dat detailhandel, in tegenstelling tot bedrijven die vallen onder de bestemming "Bedrijfsdoeleinden", meer verkeer aantrekt. Bij ieder bedrijf dient geladen en gelost te worden en bij ieder bedrijf komen klanten, aldus [appellant].
2.4.1. De raad voert aan dat volgens de planregels de voor "Bedrijf" aangewezen gronden net als in het voorheen geldende plan bestemd zijn voor gebouwen ten behoeve van bedrijven onder de categorieën 1 en 2. Daarom is volgens de raad met betrekking tot de ter plaatse toegestane categorieën van bedrijven geen sprake van een beperking ten opzichte van het voorheen geldende plan. Detailhandel vormt volgens de raad een categorie bedrijvigheid met een specifieke invloed op de omgeving. Met name de verkeersaantrekkende werking vormt hierbij volgens de raad een belangrijk aspect. De supermarkt van [appellant] is naar aard en invloed op de omgeving niet gelijk te stellen met bedrijven die op basis van het plan ter plaatse wel zijn toegestaan en daarom voorzien van een specifieke aanduiding, aldus de raad.
2.4.2. De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 8, onder a, van het voorheen geldende uitwerkingsplan "Hamburgerrak" uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 zijn toegestaan. In zoverre is er geen sprake van een verslechtering ten opzichte van het voorheen geldende plan en mist de beroepsgrond van [appellant] feitelijke grondslag. Voorts heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat detailhandel vanwege de specifieke invloed op de omgeving, met name de verkeersaantrekkende werking, afzonderlijk moet worden bestemd.
2.5. [appellant] voert aan dat zijn supermarkt feitelijk wordt wegbestemd in het plan. Bovendien zijn er volgens hem geen uitbreidingsmogelijkheden. Uit het bovenstaande trekt [appellant] de conclusie dat een rendabele en doelmatige exploitatie onmogelijk is. Ter zitting heeft [appellant] aangeven de supermarkt uit te willen breiden aan de achterzijde.
2.5.1. De supermarkt is volgens de raad als zodanig bestemd. In het plan is slechts een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt de aanduiding supermarkt te verwijderen indien de functie is beëindigd. De raad stelt dat bij de legalisatie, na het doorlopen van de vrijstellingsprocedure, van de bestaande supermarkt expliciet een beperking is opgenomen ten aanzien van de verkoopoppervlakte van de supermarkt. De raad heeft dit gedaan om het karakter van "buurtsuper" te behouden. De raad betoogt voorts dat hij ten aanzien van supermarkten beleid heeft ontwikkeld. Het supermarktbeleid is volgens de raad gericht op het versterken van de detailhandelsfunctie van de binnenstad; vestiging van nieuwe supermarkten dient plaats te vinden in en rond de binnenstad. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat bestaande supermarkten buiten de binnenstad, zoals hier, bij uitbreiding koopkracht zullen ontrekken aan de nieuwe supermarkten in de binnenstad.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat de supermarkt niet is wegbestemd nu de raad in het plan het feitelijk gebruik van de supermarkt heeft vastgelegd. Niet betwist is dat de supermarkt bij het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden op termijn evenwel niet meer exploitabel is. Ten aanzien van het argument van de raad dat bij het vrijstellingsbesluit beperkingen zijn opgenomen met betrekking tot de mogelijkheden om uit te breiden overweegt de Afdeling dat het vrijstellingsbesluit 21 jaar geleden is genomen door het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel. Gezien de geruime tijd die verstreken is tussen het vrijstellingsbesluit en de vaststelling van het plan had de raad een actuele planologische afweging dienen te maken omtrent de wenselijkheid van uitbreidingsmogelijkheden voor de supermarkt van [appellant]. Ten aanzien van het vestigingsbeleid van de raad overweegt de Afdeling dat dit beleid uitsluitend is geschreven voor de vestiging van nieuwe supermarkten. Noch in het vestigingsbeleid noch bij de vaststelling van het plan is het belang van [appellant] bij uitbreiding van de bestaande, buiten de binnenstad gelegen, supermarkt betrokken. Dit klemt te meer nu de gewenste uitbreiding, naar ter zitting is toegelicht, met 80 m2 relatief gering is en niet valt in te zien dat daarmee het karakter van een "buurtsuper" wordt ontstegen.
Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad geen deugdelijke motivering ten grondslag heeft gelegd aan het vastleggen van het bestaande gebruik van de supermarkt zonder te voorzien in de mogelijkheid van uitbreiding aan de achterzijde.
2.6. [appellant] stelt dat het formaat en de ligging van de bestaande bebouwing niet juist zijn ingetekend op de verbeelding. Zowel bebouwde als onbebouwde delen zijn volgens hem daarin niet opgenomen.
2.6.1. De raad stelt dat het bouwvlak is ingetekend overeenkomstig de verleende bouwvergunning, met uitzondering van de buitenberging, omdat deze volgens de raad ingevolge artikel 9.2.2 van de planregels is toegestaan buiten het bouwvlak.
2.6.2. De Afdeling stelt vast dat de bebouwing waarvoor een bouwvergunning is verleend op de verbeelding is opgenomen binnen het bouwvlak - en daarmee als zodanig is bestemd - met uitzondering van de buitenberging. De stelling van de raad dat deze berging ingevolge artikel 9.2.2 van de planregels is toegestaan is onjuist nu deze regel uitsluitend ziet op bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen. Daarvan is hier geen sprake. Het besluit is in zoverre onzorgvuldig genomen.
2.7. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij het plandeel is vastgesteld zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart, niet berust op een deugdelijke motivering en dat het is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 en 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd
De Afdeling ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb te bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit niet overeenkomstig afdeling 3.4 van die wet hoeft te geschieden, hetgeen betekent dat de raad overeenkomstig artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening het plan voor het nader op de kaart aangegeven plandeel opnieuw kan vaststellen, zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd. Tevens ziet de Afdeling aanleiding een termijn te stellen voor het nieuw te nemen besluit.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Franekeradeel van 2 juli 2009, kenmerk 09.20463, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
III. draagt de raad van de gemeente Franekeradeel op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor het plandeel genoemd onder II te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. bepaalt dat het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het plandeel genoemd onder II, niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hoeft te geschieden;
V. gelast dat de raad van de gemeente Franekeradeel aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010