ECLI:NL:RVS:2010:BN1922

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908409/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • R. van Heusden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bouwvoorschriften en dwangsom bij romneyloodsen in Halderberge

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de rechtbank de beroepen van [appellant] tegen handhavingsbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van Halderberge ongegrond heeft verklaard. Het college had [appellant] gelast om romneyloodsen op zijn perceel te verwijderen, met een dwangsom van € 35.000,00. De rechtbank oordeelde dat het college handhavend mocht optreden, omdat de romneyloodsen bouwvergunningplichtige bouwwerken zijn en er geen vergunning was verleend. [appellant] stelde dat er bijzondere omstandigheden waren die het college hadden moeten doen afzien van handhaving, maar de rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat handhavend optreden niet onevenredig was.

Tijdens de zitting bij de Raad van State op 4 juni 2010, waar [appellant] werd vertegenwoordigd door mr. B.W. Maris, werd het standpunt van het college verdedigd door S. Thieme-Van der Ree. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de romneyloodsen in strijd zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge-West". Het college had eerder al geweigerd om tijdelijke vrijstelling te verlenen voor de romneyloodsen, en de rechtbank oordeelde dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een hernieuwde toetsing rechtvaardigden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200908409/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 september 2009 in zaak nrs. 08/3859 en 08/6092 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2008 heeft het college [appellant] gelast de romneyloodsen op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) binnen 60 dagen na dagtekening van dit besluit te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 35.000,00 ineens.
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college geweigerd aan [appellant] tijdelijke vrijstelling te verlenen voor de romneyloodsen op het perceel.
Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2009, verzonden op 22 september 2009, heeft de rechtbank door [appellant] tegen de besluiten van 24 juni 2008 en 11 november 2008 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.W. Maris, en het college, vertegenwoordigd door S. Thieme-Van der Ree, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Overwegingen
Last onder dwangsom
2.2. Vaststaat dat [appellant] op het perceel twee romneyloodsen heeft opgericht, dat deze romneyloodsen bouwvergunningplichtige bouwwerken zijn en dat daarvoor geen bouwvergunning is verleend. Hieruit volgt dat het college daartegen handhavend kon optreden.
2.3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat bijzondere omstandigheden bestaan die het college er toe hadden moeten brengen van handhavend optreden af te zien. [appellant] voert daartoe allereerst aan dat de rechtbank ten onrechte geen concreet zicht op legalisatie aanwezig heeft geacht. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld bij toepassing van zijn handhavingsbeleid. Handhavend optreden is volgens [appellant] voorts zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoorde te worden afgezien.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht geen concreet zicht op legalisatie aanwezig geacht, nu de romneyloodsen in strijd zijn met het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge-West" en het college niet bereid is de door [appellant] verzochte tijdelijke vrijstelling te verlenen, omdat het tijdelijke karakter van de loodsen onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Het college heeft bij besluit van 9 mei 2006 reeds geweigerd tijdelijke vrijstelling te verlenen voor de romneyloodsen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het door het college ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar moet worden geacht. De stelling van [appellant] dat het om een tijdelijke situatie gaat, omdat hij zijn bedrijf wenst te verhuizen van het perceel naar een andere locatie in [plaats], biedt daarvoor onvoldoende grond.
2.4.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat niet is gebleken dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld. Dat het college eerder heeft besloten tot handhavend optreden tegen de romneyloodsen over te gaan, maar deze besluiten heeft ingetrokken nadat de in dat kader verbeurde dwangsommen door het tijdsverloop niet meer konden worden geïnd, biedt geen grond voor dat oordeel.
Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat, zoals [appellant] betoogt, uit de omstandigheid dat het college de eerdere handhavingsbesluiten heeft ingetrokken volgt dat met handhavend optreden geen ruimtelijke belangen zijn gediend. Het is niet aannemelijk geworden dat in dit geval handhavend optreden zodanig onevenredig is dat daarvan diende te worden afgezien.
2.4.3. Gelet op het vorenoverogene heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die het college er toe hadden moeten brengen van handhavend optreden af te zien. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de hoogte van de dwangsom van de aan hem opgelegde last niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsom.
2.5.1. Het college heeft de hoogte van de dwangsom, te weten € 35.000,00 ineens, gebaseerd op de geraamde bouwkosten van € 7.000,00 voor de twee romneyloodsen en heeft dit bedrag vermenigvuldigd met een factor vijf, gelet op het aantal jaren dat [appellant] heeft aangegeven de romneyloodsen nodig te hebben, te weten vijf jaar. Het college heeft daarbij tevens rekening gehouden met het financiële voordeel dat [appellant] heeft door af te zien van het huren van een vervangende ruimte voor de in de loodsen opgeslagen materialen. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het college, gelet op de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van het dwangsombesluit, dat strekte tot het verwijderen en verwijderd houden van de romneyloodsen op het perceel, niet in redelijkheid tot deze hoogte van de dwangsom heeft kunnen komen, enkel omdat, zoals [appellant] betoogt, het college bij de berekening van de dwangsom geen rekening heeft gehouden met de prijs van een tweedehands romneyloods.
Ook dit betoog faalt.
Weigering vrijstelling
2.6. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied Halderberge-West" rust op het perceel de bestemming "Bedrijfsdoeleinden -B-" met nadere aanduiding "B24: machinefabriek". Vaststaat dat de romneyloodsen in strijd zijn met de in het bestemmingsplan voor deze bestemming opgenomen bebouwingsvoorschriften.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college vrijstelling had moeten verlenen, gelet op zijn leeftijd en gezondheid en de omstandigheid dat hij zijn bedrijf wenst te verplaatsen.
2.8. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.9. Het college heeft met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het onderhavige verzoek van [appellant] om tijdelijke vrijstelling voor de romneyloodsen op het perceel afgewezen onder verwijzing naar zijn besluit van 9 mei 2006, waarbij het een eerder verzoek van [appellant] om tijdelijke vrijstelling voor de romneyloodsen heeft afgewezen. Tevens heeft het verwezen naar het besluit van 14 februari 2008 waarin werd overwogen dat voor zover de zienswijzen tegen het voornemen om handhavend op te treden als verzoek om vrijstelling dienen te worden opgevat, dit verzoek onder verwijzing naar het besluit van 9 mei 2006 wordt afgewezen alsmede naar het besluit op het daartegen gerichte bezwaar van 24 juni 2008 waarin het college dit standpunt heeft gehandhaafd.
Het door [appellant] tegen het besluit van 9 mei 2006 gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 oktober 2006 ongegrond verklaard. Het door [appellant] daartegen bij de rechtbank ingestelde beroep is bij uitspraak van 9 juli 2007 ongegrond verklaard. Nu tegen deze uitspraak geen rechtsmiddelen zijn aangewend, is het besluit van 3 oktober 2006 in rechte onaantastbaar geworden.
2.10. De rechtbank heeft terecht overwogen dat is gesteld noch gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen. De door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden betreffen geen feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, tweede lid, van de Awb; de feiten en omstandigheden zijn al bij de eerdere besluitvorming betrokken. Het is voorts niet gebleken dat de door [appellant] in beroep aangevoerde gewijzigde wetgeving en het gewijzigde gemeentelijk en provinciaal beleid voor het onderhavige relevant zijn. De door [appellant] aangevoerde economische recessie kan voorts niet als een relevante veranderde omstandigheid worden aangemerkt. Het beroep is derhalve terecht ongegrond verklaard.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
163-580.