ECLI:NL:RVS:2010:BN1923

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908434/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • P.A.M.J. Graat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een verzoek om een last op grond van de Distelverordening Zuid-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 september 2009, waarin het beroep tegen de afwijzing van een verzoek om een last op grond van de Distelverordening Zuid-Holland ongegrond werd verklaard. Het college had op 27 maart 2007 het verzoek van [appellant] om een last te geven aan de gemeente, het hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en de provincie Zuid-Holland afgewezen. Dit besluit werd door het college in een later besluit op bezwaar van 15 oktober 2008 gehandhaafd. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten geen last op te leggen, omdat de kans op verspreiding van akkerdistels, die zich op meer dan 50 meter afstand van de percelen van [appellant] bevonden, te gering was om extra kosten voor de grondgebruiker te rechtvaardigen.

Tijdens de zittingen op 28 april en 23 juni 2010 werd de zaak behandeld. Het college had rapporten overgelegd waaruit bleek dat akkerdistels binnen een afstand van 50 meter van de percelen van [appellant] geen noemenswaardige schade zouden veroorzaken. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte het beleid van het college niet onjuist of ondoelmatig had geacht en dat de afstand van 50 meter niet voldoende was om de verspreiding van zaden te voorkomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat het college zich op basis van de overgelegde rapporten in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat het niet nodig was om een last op te leggen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing van de rechtbank werd als juist beoordeeld, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.

Uitspraak

200908434/1/H3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 september 2009 in zaak nr. 08/8667 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2007 heeft het college het verzoek van [appellant] om een last ingevolge de Distelverordening Zuid-Holland te geven aan de gemeente, het hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en de provincie Zuid-Holland, afgewezen.
Bij besluit van 15 oktober 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2010, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, werkzaam bij de gemeente, vergezeld door T.K. Verdoold, werkzaam bij Cyclus, zijn verschenen.
De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst als bedoeld in artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) teneinde het college in de gelegenheid te stellen om maximaal drie wetenschappelijke publicaties over te leggen. Bij brief van 3 mei 2010 heeft het college publicaties overgelegd. [appellant] heeft bij brief van 31 mei 2010 gereageerd.
De Afdeling heeft de zaak op een nadere zitting behandeld op 23 juni 2010, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, vergezeld door J.M. Lammers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting van 23 juni 2010 nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Distelverordening Zuid-Holland is de rechthebbende van gronden verplicht deze te zuiveren van distels, behorende tot de soort cirsium arvense (akkerdistel), nadat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin die gronden zijn gelegen, hem daartoe bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs schriftelijk de last hebben gegeven. De last vermeldt de termijn binnen welke de gronden van de distels dienen te zijn gezuiverd. Burgemeester en wethouders bepalen die termijn zodanig, dat de zuivering moet zijn voltooid voordat de distels tot bloei komen.
2.2. Bij besluit op bezwaar van 15 oktober 2008 heeft het college de weigering om de gevraagde last te geven gehandhaafd. Blijkens een onderzoeksrapport van 29 juni 2007 leveren akkerdistels die zich op een afstand van meer dan 50 meter van de percelen van [appellant] bevinden geen noemenswaardige schade op, omdat het zaad van akkerdistels de afstand van 50 meter slechts bij uitzondering kan overbruggen, aldus het college. Uit dit onderzoeksrapport volgt verder dat de akkerdistels die binnen een afstand van 50 meter van de percelen zijn aangetroffen, binnen een afzienbare termijn zullen worden gemaaid of reeds zijn gemaaid. Het geven van een last op grond van de Distelverordening is daarom niet nodig, aldus het college.
2.3. De rechtbank heeft het door het college gehanteerde beleid, dat twee keer per jaar wordt gemaaid in de periode tussen half juni en half juli en in september, dat daarnaast drie keer per jaar wordt geschouwd met het oog op opsporing van distelhaarden die tussentijds moeten worden gemaaid en dat geen last wordt gegeven indien de afstand tussen de aangetroffen akkerdistels en een agrarisch perceel meer dan 50 meter bedraagt, omdat de kans op verspreiding van zaden naar dat perceel te gering is om extra kosten voor de grondgebruiker te kunnen veroorzaken, niet onjuist of ondoelmatig geacht. Verder heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht dat het college aan het beleid niet de hand zou houden. Daarom mocht het college de weigering tot het geven van een last aan de provincie, het hoogheemraadschap en de gemeente handhaven, aldus de rechtbank.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om het beleid waarmee het college uitvoering geeft aan de Distelverordening, onjuist of ondoelmatig te achten. In het beleid wordt ten onrechte een afstand van 50 meter tussen de akkerdistels en een agrarisch perceel gehanteerd, omdat zaden van akkerdistels een afstand van meer dan 50 meter volgens [appellant] zeer wel kunnen overbruggen. Verder worden gemaaide en geklepelde akkerdistels niet afgevoerd, zodat zaden zich blijven verspreiden. In het beleid is over het afvoeren van gemaaide en geklepelde akkerdistels niets bepaald en om die reden is het beleid onjuist. De rechtbank heeft volgens [appellant] verder ten onrechte overwogen dat niet aannemelijk is dat aan het beleid niet de hand wordt gehouden. [appellant] concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de weigering tot het geven van een last aan de provincie, het hoogheemraadschap en de gemeente mocht handhaven. Optreden krachtens de Distelverordening is van zwaarwegend economisch en algemeen belang, aldus [appellant].
2.4.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college bij de toepassing van de Distelverordening in redelijkheid het uitgangspunt mocht hanteren dat geen last wordt gegeven indien de afstand tussen de akkerdistels en een agrarisch perceel meer dan 50 meter bedraagt, omdat de kans op verspreiding van zaden naar dat perceel te gering is om extra kosten voor de grondgebruiker te kunnen veroorzaken. Het college heeft zich hierbij mogen baseren op het bij brief van 3 mei 2010 overgelegde Alterra-rapport 284 van 2001 "Distels in de Loowaard" en een onderzoeksrapport van 29 juni 2007. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze rapporten naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken vertonen dat het college zich niet heeft mogen baseren op deze rapporten. Uit het onderzoeksrapport van 29 juni 2007 volgt dat de akkerdistel is te bestrijden door het maaien voor de bloei en door een akkerdistelvrije zone van 50 meter tot akkerland of weiland aan te houden. Volgens dit onderzoeksrapport is zaad van akkerdistels betrekkelijk zwaar en kan het daardoor een afstand van 50 meter niet overbruggen. Dat zich niettemin zaden over een grotere afstand dan 50 meter zouden kunnen verspreiden, zoals [appellant] onder verwijzing naar een taxatierapport van een rentmeester van 14 juni 2007 heeft betoogd, betekent niet zonder meer dat het college gehouden was een grotere akkerdistelvrije zone aan te houden. Hierbij is van belang dat het college zich gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de eventuele verspreiding van een geringe hoeveelheid zaden over een grotere afstand dan 50 meter niet tot hogere beheerskosten hoeft te leiden voor de gebruiker van het betreffende perceel.
Uit het onderzoeksrapport van 29 juni 2007 blijkt verder dat op twee plaatsen gelegen binnen 50 meter van de percelen van [appellant] enkele tientallen distels zijn aangetroffen, en dat deze distels binnen afzienbare termijn zouden worden gemaaid. Voorts heeft het college bij brieven van 6 juli en 3 oktober 2007 maatregelen aangekondigd teneinde naleving van de Distelverordening te bewerkstelligen. Deze maatregelen bestaan onder meer uit minimaal twee keer per jaar maaien en drie keer per jaar schouwen en het naar bevind van zaken treffen van beheersmaatregelen. Aangezien de distels inmiddels waren gemaaid, en gelet op de door het college bij brieven van 6 juli en 3 oktober 2007 aangekondigde maatregelen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college onder deze omstandigheden mocht afzien van het geven van een last aan de provincie, het hoogheemraadschap en de gemeente
Ook indien juist zou zijn dat het college, zoals [appellant] betoogt, in de jaren voorafgaand aan de bij brieven van 6 juli en 3 oktober 2007 aangekondigde maatregelen de Distelverordening niet of nauwelijks uitvoerde, neemt dit niet weg dat het college zich, zoals hiervoor overwogen, ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 15 oktober 2008 op het standpunt mocht stellen dat het mocht afzien van het opleggen van een last op grond van de Distelverordening.
Het betoog van [appellant] dat het college de in de brieven van 6 juli en 3 oktober 2007 genoemde maatregelen sinds 15 oktober 2008 niet dan wel niet adequaat zou uitvoeren, wat volgens [appellant] zou volgen uit de door hem in 2009 gemaakte foto's en de ter zitting bij de Afdeling overgelegde foto's, faalt omdat slechts de uitspraak van de rechtbank waarbij het beroep gericht tegen het besluit van 15 oktober 2008 ongegrond is verklaard, in deze procedure ter beoordeling voorligt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
307-581.