201000632/1/H1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Venlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) van 9 december 2009 in zaak nr. 09/664 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college).
Bij besluit van 14 januari 2009 heeft het college vrijstelling en bouwvergunning geweigerd voor de bouw van een woning op het
perceel gelegen aan de Natteweg te Venlo, kadastraal bekend
gemeente Venlo, […].
Bij besluit van 28 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.R.V. Buurman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. [appellant] is - met bericht - niet verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan 'Uitbreidingsplan in Hoofdzaken' rust op het perceel de bestemming 'agrarische doeleinden'.
2.2. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen, en tussen partijen is ook niet in geschil, dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
2.3. Anders dan [appellant] betoogt, is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling te weigeren. Daaraan heeft de rechtbank terecht ten grondslag gelegd het door het college voor het verlenen van vrijstelling gevoerde beleid. Volgens dit beleid wordt alleen aan het verlenen van vrijstelling meegewerkt indien het gaat om percelen die zijn gelegen binnen de op een contourenkaart aangegeven gebieden. Het perceel van [appellant] valt daar buiten.
Voorts is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat dit beleid, bezien in samenhang met de door het college voorgestane ruimtelijke ontwikkeling van het gebied, zoals aangegeven in de visie 'Middengebied en de Ruimtelijke Structuurvisie', niet onredelijk is.
2.4. Verder heeft de rechtbank het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel terecht niet geschonden geacht. Weliswaar heeft het college bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning op het perceel dat grenst aan dat van [appellant], doch het bouwplan daarvoor dateert van vóór de vaststelling van het thans voor het verlenen van vrijstelling gevoerde beleid, zodat reeds hierom het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010