ECLI:NL:RVS:2010:BN1941

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907237/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Fruitweg e.o. en de ontvankelijkheid van appellanten

Op 9 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Den Haag het bestemmingsplan "Fruitweg e.o." vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten, gevestigd te Den Haag, op 17 september 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft in een verweerschrift gesteld dat appellanten niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt, omdat zij niet in het plangebied zijn gevestigd en niet geraakt worden door de bestemmingen en regels van het plan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 juli 2010 ter zitting behandeld, waarbij appellanten vertegenwoordigd waren door een gemachtigde en de raad door mr. M. Engelberts.

De Afdeling heeft overwogen dat appellanten, die zich op een afstand van ongeveer 20 meter van het plangebied bevinden, wel degelijk een rechtstreeks betrokken belang hebben bij het bestreden besluit. Hierdoor zijn zij aan te merken als belanghebbenden en is het beroep ontvankelijk. Appellanten hebben betoogd dat hun bedrijfsgronden ten onrechte buiten het bestemmingsplan zijn gelaten en dat het gemeentebestuur verwachtingen heeft gewekt dat hun gronden in het plan zouden worden opgenomen. De raad heeft echter gesteld dat het gebied van appellanten fysiek geen deel uitmaakt van het Fruitweggebied, omdat het wordt gescheiden door het Laakkanaal.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de plangrens niet te verleggen en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel heeft plaatsgevonden. De Afdeling heeft ook vastgesteld dat het geldende plan voor de gronden van appellanten, het uitbreidingsplan "Berlage 1911", zijn rechtsgevolg behoudt tot vijf jaar na de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 21 juli 2010.

Uitspraak

200907237/1/R1.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante] en andere, gevestigd te Den Haag,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Fruitweg e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante] en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] en andere hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar
[appellante] en andere, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Engelberts, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellante] en andere niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij niet als belanghebbenden bij het plan kunnen worden aangemerkt. [appellante] en andere zijn niet in het plan gevestigd en worden niet geraakt door de bestemmingen en de regels van het plan, aldus de raad.
2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beroep instellen tegen een besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) moet onder belanghebbende worden verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. [appellante] en andere zijn gevestigd aan [locatie], op een afstand van ongeveer 20 meter van het plangebied. Gelet op deze afstand is de Afdeling van oordeel dat [appellante] en andere een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben, zodat zij dienen te worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.
Het beroep is ontvankelijk.
2.2. [appellante] en andere betogen dat hun bedrijfsgronden aan [locatie] ten onrechte buiten het plan zijn gelaten. Zij voeren als eerste aan dat het gemeentebestuur het vertrouwen heeft opgewekt dat hun gronden in het plan zouden worden opgenomen. [appellante] en andere betogen dat zij worden beperkt in hun toekomstmogelijkheden nu er geen actueel plan op hun gronden van toepassing is. Zij betogen verder dat zij op grond van de Wro het recht hebben op een actueel plan voor hun perceel.
[appellante] en andere voeren ten slotte aan dat het masterplan "Knooppunt Moerwijk e.o." (hierna: het masterplan) dat geldt voor het gebied waarin hun bedrijven zijn gevestigd, ten onrechte geen mogelijkheid biedt voor hen om hun huidige activiteiten in de nabije toekomst voort te zetten.
2.3. De raad stelt zich op het standpunt dat het gebied waarin [appellante] en andere zijn gevestigd fysiek geen deel uitmaakt van het Fruitweggebied, omdat het wordt gescheiden door het Laakkanaal. Derhalve is het niet opgenomen in het plan, aldus de raad.
2.4. De Afdeling begrijpt de bezwaren van [appellante] en andere aldus dat deze zijn gericht tegen de begrenzing van het plan. Gelet op de systematiek van de Wro komt de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins in strijd met het recht.
2.4.1. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gronden van [appellante] en andere en het plangebied niet zodanig samenhangen dat deze uit dien hoofde in het plan hadden moeten worden opgenomen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat het Laakkanaal wat betreft de oostelijke helft van het plangebied een duidelijke scheiding vormt tussen het Fruitweggebied en het gebied waarin [appellante] en andere zijn gevestigd. Het door hen ter zitting aangedragen alternatief om de plangrens te verleggen naar de Spoordijk doet hier niet aan af. Verder betrekt de Afdeling bij het voorgaande dat de keuze voor de planbegrenzing mede is ingegeven door het feit dat voor de gronden aan de oostzijde van het Laakkanaal een masterplan is opgesteld en dat beoogd wordt dit masterplan om te zetten in een afzonderlijk bestemmingsplan.
Over het betoog van [appellante] en andere dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellante] en andere niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het perceel van [appellante] en andere in het plan zou worden opgenomen. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
Ten aanzien van het betoog van [appellante] en andere dat de raad, door het niet opnemen van de gronden in het plan, heeft gehandeld in strijd met de Wro, overweegt de Afdeling als volgt. De Afdeling stelt vast dat het geldende plan voor de gronden van [appellante] en andere het uitbreidingsplan "Berlage 1911" vormt. Uit de artikelen 9.3.2. en 9.1.4., vierde lid, van de Invoeringswet Wro, in onderlinge samenhang bezien, moet worden afgeleid dat de onder de Woningwet 1901 tot stand gekomen uitbreidingsplannen, waaronder het uitbreidingsplan "Berlage 1911", hun rechtsgevolg behouden tot vijf jaar na inwerkingtreding van de Wro en dat voor het einde van die termijn een nieuw plan dient te worden opgesteld. Uit deze bepalingen vloeit echter niet de plicht voort om het perceel in het onderhavige plan op te nemen.
Voor zover [appellante] en andere ontwikkelingen voorstaan die niet passen binnen het uitbreidingsplan "Berlage 1911", kunnen zij bij de raad een aanvraag indienen om een nieuw bestemmingsplan voor hun gronden vast te stellen dan wel een aanvraag indienen tot het nemen van een projectbesluit. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat vóór 1 juli 2013 een nieuw bestemmingsplan zal worden vastgesteld voor het gebied waarin de gronden van [appellante] en andere zijn gelegen.
De Afdeling is van oordeel dat de bezwaren met betrekking tot het masterplan geen betrekking hebben op het onderhavige plan en dat deze derhalve in deze procedure niet aan de orde kunnen komen.
2.5. In hetgeen [appellante] en andere hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plangrens strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
466-668.