ECLI:NL:RVS:2010:BN1942

Raad van State

Datum uitspraak
21 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907877/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.P.F. Boermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorpshart Kaatsheuvel en de ontvankelijkheid van beroepschriften

Op 21 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak betreffende het bestemmingsplan "Dorpshart Kaatsheuvel". Dit bestemmingsplan werd op 23 juli 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Loon op Zand. Tegen dit besluit hebben appellanten, bewoners van Kaatsheuvel, beroep ingesteld. De zaak werd behandeld op 2 juni 2010, waarbij de appellanten werden vertegenwoordigd door hun advocaat, mr. T.C. Leemans, en de raad door mr. H. van Zeggeren en drs. R. Oomes.

De Afdeling heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de appellanten niet ontvankelijk zijn voor zover hun beroep betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied", omdat zij geen zienswijze tegen het ontwerpplan hebben ingediend. De Afdeling heeft verder overwogen dat de wijzigingen in het vaststellingsbesluit niet zodanig ingrijpend zijn dat er sprake is van een wezenlijk ander plan, waardoor de wettelijke procedure opnieuw doorlopen zou moeten worden. De raad heeft de nodige beleidsvrijheid bij het vaststellen van bestemmingen en het geven van regels, en de Afdeling heeft geoordeeld dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan voldoet aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

De appellanten hebben ook betoogd dat het plan leidt tot een te massale bebouwing en dat de benodigde parkeerplaatsen niet adequaat zijn berekend. De Afdeling heeft echter geoordeeld dat de raad de berekeningen inzichtelijk heeft gemaakt en dat de voorziene bebouwing niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot, het uitzicht en de privacy van de omwonenden. De Afdeling heeft het beroep van de appellanten ongegrond verklaard, met uitzondering van het gedeelte dat niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2010.

Uitspraak

200907877/1/R3.
Datum uitspraak: 21 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Kaatsheuvel, gemeente
Loon op Zand,
en
de raad van de gemeente Loon op Zand,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Dorpshart Kaatsheuvel" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 oktober 2009, beroep ingesteld. [appellant] en anderen hebben hun beroep aangevuld bij brief van 9 november 2009.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juni 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. T.C. Leemans, advocaat te Amsterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H. van Zeggeren en
drs. R. Oomes, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij brief van 23 juni 2010 hebben [appellant] en anderen de Afdeling verzocht het onderzoek te heropenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling ziet geen aanleiding het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen zoals [appellant] en anderen hebben verzocht. De beoordeling van het vaststellingsbesluit van 23 juli 2009 vindt in beginsel plaats aan de hand van de destijds bekend zijnde feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat in een na de zitting verschenen krantenbericht sprake is van een andere invulling van het bestemmingsplan is geen grond voor het oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest.
2.2. Ter zitting heeft de raad aangevoerd dat de mede-ondertekenaars van het beroepschrift [personen], nu zij geen zienswijze hebben ingediend tegen het ontwerpplan, slechts ontvankelijk zijn voor zover het beroep betrekking heeft op wijzigingen die de raad in het vaststellingsbesluit heeft aangebracht. Voorts stelt de raad dat alleen de appellanten [personen] een zienswijze hebben ingediend die mede betrekking heeft op de parkeergelegenheid binnen het plangebied en dat alleen zij ontvankelijk zijn in het beroep voor zover dit betrekking heeft op parkeren.
2.2.1. De Afdeling stelt vast dat [personen] geen zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht bij de raad.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Bij de vaststelling van het plan heeft de raad wijzigingen aangebracht ten opzichte van het ontwerpplan die de maatvoering van de Noordwand, Woonhoven, Zuidwand, Carré en het gemeentehuis betreffen.
Het beroep van [personen] is gelet hierop slechts ontvankelijk voor zover het ziet op deze door de raad in het vaststellingsbesluit aangebrachte wijzigingen. Voor zover het beroep van voornoemde appellanten betrekking heeft op het ongewijzigde plandeel, te weten het plandeel met de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied", is het niet ontvankelijk.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de overige appellanten betreffende de parkeergelegenheid in het plangebied overweegt de Afdeling dat nadere gronden ter onderbouwing van een ingebrachte zienswijze nog in iedere fase van de procedure naar voren kunnen worden gebracht. In de beroepsfase kunnen derhalve gronden worden aangevoerd die nieuw zijn ten opzichte van die in de fase van de zienswijze, zolang zij op een besluitonderdeel zien dat reeds in de zienswijze is bestreden.
De overige appellanten zijn in hun zienswijzen opgekomen tegen het gehele plan. Het beroep van de overige appellanten met betrekking tot de parkeergelegenheid in het plangebied geldt derhalve als onderbouwing van een reeds in de zienswijzenfase bestreden besluitonderdeel en mag dan ook niet buiten beschouwing worden gelaten.
Het betoog van de raad faalt in zoverre.
2.3. Met het plan "Dorpshart Kaatsheuvel" wordt beoogd een planologische basis te leggen voor een herontwikkeling van het gebied Nieuwe Markt in Kaatsheuvel. Het plan voorziet onder andere in de aanleg van ondergrondse parkeervoorzieningen, de renovatie en uitbreiding van het gemeentehuis, de realisering van een multifunctioneel centrum op het oostelijk deel van het huidige plein, de bouw van een nieuwe noordwand en een aanpassing of uitbreiding van de aanwezige zuidwand aan het plein, alsmede de realisering van een woonfunctie ter plaatse van de voormalige gemeentewerf.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de in het vaststellingsbesluit aangebrachte wijzigingen naar aard en omvang zodanig ingrijpend zijn ten opzichte van het ontwerpplan, dat een wezenlijk ander plan voorligt. Door de wijzigingen neemt de hoogte van de bebouwing volgens hen aan drie van de vier kanten van het plein fors toe. Verder neemt volgens hen het bouwvlak voor het gemeentehuis in de breedte toe met bijna 50%. [appellant] en anderen stellen dat het plan zodanig afwijkt van het ontwerpplan, dat het plan opnieuw ter inzage had moeten worden gelegd.
2.4.1. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.
Vaststaat dat de raad in dit geval het plan heeft vastgesteld met een aantal wijzigingen. Deze afwijkingen van het ontwerp zijn naar aard en omvang niet zo groot dat geoordeeld moet worden dat een wezenlijk ander plan voorligt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het plangebied en de in het plan opgenomen bestemmingen niet zijn gewijzigd en dat het plan alleen voor wat betreft de maatvoering op onderdelen is aangepast.
2.5. [appellant] en anderen stellen dat het plan voorziet in een te massale bebouwing. De geplande nieuwbouw is volgens hen te omvangrijk en te hoog voor het kleinschalige centrum van Kaatsheuvel. Door het geplande Carré wordt het huidige plein voor de helft kleiner, terwijl het juist de bedoeling van het plan is om het gebruik van het plein te intensiveren. Voorts stellen [appellant] en anderen dat voor vele omwonenden het vrije, ruimtelijke zicht vanuit hun woningen over het plein komt te vervallen. Ook wordt volgens [appellant] en anderen het plein aan de westzijde door het Carré aan het zicht van buitenaf ontrokken, waardoor de Peperstraat en de Gasthuisstraat volgens hen een veel minder open karakter krijgen.
Verder stellen [appellant] en anderen dat de in het plan voorziene hoogte van de gebouwen, in het bijzonder van het Carré, tot gevolg heeft dat vele omwonenden te maken krijgen met veel minder zoninval in hun woningen. Dit vermindert hun woongenot aanzienlijk. Voorts stellen zij dat door het toestaan van bewoning op de hogere etages van een aantal voorziene gebouwen, waaronder met name het Carré, de privacy van een aantal omwonenden wordt aangetast.
2.5.1. De raad stelt dat in de plantoelichting en overige relevante stukken, waaronder de reactienota's op de inspraakresultaten en de bij de raad ingediende zienswijzen, een uitgebreide verantwoording is opgenomen voor de inrichtings- en bebouwingsopzet, zoals die in het plan is opgenomen. Volgens de raad is het plan vanuit ruimtelijk-kwalitatief oogpunt alleszins verantwoord en maakt het geen onevenredige inbreuk op de belangen van derden.
2.5.2. De Afdeling overweegt dat gelet op de systematiek van de Wro de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het aanwijzen van bestemmingen en het geven van regels die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht.
Volgens de Reactienota zienswijzen worden met de realisering van met name het Carré op de in het plan aangegeven plaats de afmetingen van het centrale plein meer in harmonie gebracht met de voor een kern als Kaatsheuvel passende schaal. Dit standpunt is naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk. Verder wordt de hoogte van het Carré met name bepaald door het zalencomplex dat het hart vormt van het gebouw en kan het Carré vanwege de aard van de functie hiervan niet worden verlaagd, aldus de Reactienota. De Afdeling acht dit standpunt aannemelijk. Gelet hierop heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkleining van het plein met de beoogde bebouwing zal leiden tot een stedenbouwkundige situatie die past bij het kleinschalige karakter van het centrum van Kaatskeuvel.
2.5.3. Met betrekking tot het gestelde verval van vrij zicht op het plein overweegt de Afdeling, dat blijkens de plantoelichting de gevellijn van het Carré zodanig is gekozen dat vanuit de op het plein uitkomende Gasthuisstraat en de Peperstraat langs het gebouw kan worden gekeken en derhalve feitelijk, noch visueel sprake zal zijn van afsluiting van die straten. De Afdeling ziet, gezien het bovenstaande, geen grond voor het oordeel dat het open karakter van voornoemde straten verloren gaat.
De door het plan mogelijk gemaakte bebouwing, waaronder het Carré, staat blijkens de verbeelding op een afstand van ten minste enkele tientallen meters van de woningen van [appellant] en anderen. Gelet hierop en gezien de ligging in het centrum heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woongenot, het uitzicht en de privacy.
2.6. [appellant] en anderen stellen dat de raad de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen niet inzichtelijk heeft gemaakt en daardoor niet controleerbaar. De plantoelichting vermeldt dat van de benodigde parkeerplaatsen er 22 kunnen worden afgetrokken omdat de ervaring leert dat er minder parkeerplaatsen nodig zijn voor het gemeentehuis. [appellant] en anderen voeren aan dat deze aanname onvoldoende is onderbouwd. Verder stellen [appellant] en anderen dat de raad in het plan geen rekening heeft gehouden met de toegenomen parkeerbehoefte in de toekomst. Voorts is de stelling dat de bestemming "Woonhoven" zal voorzien in zijn eigen parkeerbehoefte volgens [appellant] en anderen onvoldoende onderbouwd. Verder stellen [appellant] en anderen dat volgens het plan en de verbeelding de parkeergarage onder het gemeentehuis is komen te vervallen. Volgens de planregels kunnen onder de nieuw te realiseren gebouwen binnen het plangebied parkeergelegenheden worden gerealiseerd. Het plan geeft volgens hen niet genoeg inzicht in de vraag of deze ondergrondse parkeervoorzieningen daadwerkelijk te realiseren zijn. De resterende parkeerplaatsen zullen volgens de plantoelichting in de directe omgeving van het plangebied kunnen worden gerealiseerd, hetgeen volgens [appellant] en anderen betekent dat het plan niet volledig kan voorzien in de eigen parkeerbehoefte. [appellant] en anderen voeren aan dat een bestemmingsplan in de eigen parkeerbehoefte zou moeten kunnen voorzien en dat de extra parkeerdruk ten koste zal gaan van de parkeergelegenheid in hun woongebied. Voorts stellen zij dat niet voldoende is onderbouwd dat het terrein van De Werft kan voorzien in de buiten het plangebied benodigde parkeerplaatsen. Het plan is dan ook voor wat betreft de parkeerbehoefte onzorgvuldig vastgesteld, aldus [appellant] en anderen.
2.6.1. De raad stelt dat er binnen het plangebied behoefte bestaat aan 417 parkeerplaatsen. Daarvan zijn 98 plaatsen nodig voor het plandeel "Woonhoven". De raad heeft hierbij met de projectontwikkelaar contractueel vastgelegd dat dit aantal in dat plandeel gerealiseerd zal worden, maar dit kan volgens de raad ook door middel van de bouwverordening worden afgedwongen. De raad voert aan dat in de rest van het plangebied 304 parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden. Het tekort van 15 parkeerplaatsen kan worden opgevangen op het direct aansluitend aan het plangebied gelegen terrein van De Werft. Binnen het plangebied zullen de verschillende gebouwen en functies echter kunnen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte, aldus de raad.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat de richtlijnen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: CROW), waarop de raad zijn berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen heeft gebaseerd, openbaar zijn en dat de door de raad gemaakte berekening die ten grondslag is gelegd aan de vaststelling van het plan inzichtelijk en controleerbaar was voor [appellant] en anderen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat het benodigde aantal parkeerplaatsen, mede gelet op de toelichting ter zitting, zorgvuldig is onderzocht.
Verder is aannemelijk gemaakt dat de verschillende gebouwen binnen het plangebied kunnen voorzien in hun eigen parkeerbehoefte, nu het plan de mogelijkheid biedt om onder deze gebouwen parkeervoorzieningen te realiseren en ter zitting door de raad is toegelicht dat deze parkeervoorzieningen technisch en praktisch haalbaar zijn. Bovendien heeft de raad aangegeven dat op grond van de bouwverordening van de gemeente Loon op Zand bij bouwplannen moet worden getoetst of gebouwen in hun eigen parkeerbehoefte kunnen voorzien. Voor zover [appellant] en anderen hebben betoogd dat het plan ook had dienen te voorzien in de andere parkeerbehoefte die het plan naast de gebouwen genereert, overweegt de Afdeling dat geen rechtsregel daartoe verplicht en dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de resterende 15 parkeerplaatsen op het terrein direct aansluitend aan het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Niet is gebleken dat dit terrein daarvoor niet kan worden gebruikt.
Gelet op het bovenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad met betrekking tot de benodigde parkeergelegenheid niet de bij het vaststellen van het plan te betrachten zorgvuldigheid in acht heeft genomen.
2.7. [appellant] en anderen stellen dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de benodigde stallingruimte voor fietsen.
2.7.1. Aan de gronden in het plangebied zijn grotendeels de bestemmingen "Centrum (C)", "Maatschappelijk (M)", "Verkeer-Verblijfsgebied (V-VB)" en "Woongebied (WG)" toegekend. Ingevolge artikel 3.1, artikel 5.1.1, artikel 6.1 en artikel 7.1 van de planregels zijn de op de verbeelding voor deze bestemmingen aangewezen gronden onder meer bestemd voor parkeren. De Afdeling leidt hieruit af dat bijna het gehele plan ruimte biedt voor parkeerplaatsen en dat daarnaast ook ruimte is voor het stallen van fietsen. Voorts vermeldt de plantoelichting verschillende fietsvoorzieningen. In het openbaar gebied worden bij de toegangen tot het Carré, het gemeentehuis en de verschillende andere voorzieningen fietsklemmen geplaatst. Onder het gemeentehuis komen twee fietsenkelders. Onder het Carré is een fietsenstalling opgenomen voor het personeel van de verschillende functies in het gebouw. Tevens wordt nog gekeken naar de mogelijkheid om ook een openbare fietsenstalling onder het Carré te realiseren, aldus de plantoelichting.
Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan onvoldoende voorziet in stallingruimte voor fietsen.
2.8. [appellant] en anderen stellen dat de functie van het met het plan vervallen busstation niet zonder meer kan worden overgenomen door bushaltes. Een busstation dient volgens hen immers ook voor het langere tijd opstellen van bussen. Voorts stellen [appellant] en anderen dat onduidelijk is of de haltes zullen worden gerealiseerd. Bovendien geeft het bestreden besluit volgens hen geen inzicht in de vraag of deze haltes kunnen worden aangelegd uit het oogpunt van verkeersveiligheid, ruimte en verkeerskundige aspecten.
2.8.1. De Afdeling overweegt dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd betrekking heeft op verkeerskundige aspecten en nader te nemen verkeersmaatregelen door de raad. Dergelijke verkeersmaatregelen horen niet thuis in het plan. Niet is gebleken dat die maatregelen met de vaststelling van het plan niet kunnen worden getroffen.
2.9. [appellant] en anderen stellen dat het rapport van bureau SAB, dat in opdracht van de raad een onderzoek heeft gedaan naar de luchtkwaliteit, niet ter inzage heeft gelegen. Verder bevat het bestreden besluit geen onderbouwing van de enkele stelling dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit initiatief. Zeker nu het project volgens [appellant] en anderen is gericht op het aantrekken van meer bezoekers en bewoners naar het centrum en het project ook volgens de raad mogelijk in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, had deze onderbouwing volgens [appellant] en anderen niet mogen ontbreken.
2.9.1. De Afdeling overweegt dat bij de voorbereiding van het plan door bureau SAB onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit. Volgens het rapport van SAB van juni 2009, dat - anders dan [appellant] en anderen stellen - met de andere stukken ter inzage heeft gelegen, zal het project mogelijk kunnen leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit op de Nieuwe Markt, de Marktstraat en de Gasthuisstraat, maar zal zich in de jaren 2009, 2010 en 2019 geen overschrijding van de wettelijke grenswaarden voordoen. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel anderszins onjuist zou zijn. Dat het plan mogelijk in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit, betekent nog niet dat de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Daarvan is volgens het onderzoek geen sprake. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de luchtkwaliteitseisen in de Wet milieubeheer niet aan het plan in de weg staan.
2.10. In hetgeen [appellant] en anderen, voor zover ontvankelijk, hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [personen] niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Verkeer- Verblijfsgebied";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2010
429-656.