ECLI:NL:RVS:2010:BN2588

Raad van State

Datum uitspraak
19 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003783/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Bedrijventerrein IJsselveld

Op 25 januari 2010 heeft de raad van de gemeente Montfoort het bestemmingsplan "Bedrijventerrein IJsselveld" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, waaronder [verzoekster sub 1] en [verzoekers sub 2], beroep ingesteld bij de Raad van State. Zij vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij een spoedeisend belang stelden bij de schorsing van bepaalde plandelen van het bestemmingsplan. De verzoekers voerden aan dat de milieuzonering in het plan hen financieel zou schaden, omdat de huidige huurder van een bedrijfspand op het perceel Steenovenweg 14/14a had aangegeven te willen verhuizen. De voorzitter heeft de verzoeken op 7 juli 2010 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat het verzoek van [verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk was, omdat er geen beroep was ingesteld door deze partij. Het verzoek van [verzoekster sub 1] werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de inwerkingtreding van het plan zou leiden tot huurderving. De voorzitter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Ook het verzoek van [verzoekers sub 2] werd afgewezen, omdat de inwerkingtreding van het plan niet tot onomkeerbare situaties zou leiden. De voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd op 19 juli 2010 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201003783/2/R2.
Datum uitspraak: 19 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 1], gevestigd te [plaats] onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Montfoort,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein IJsselveld" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, en [verzoekster sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2010, beroep ingesteld. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoekster sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 juli 2010, waar [verzoekers sub 2], bijgestaan door mr. O.W. Wagenaar, werkzaam bij DAS rechtsbijstand en G.C.M. Verkleij, en [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 1], in de persoon van [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. C.J.R. van Binsbergen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en de raad, vertegenwoordigd door M.M. Hoenderdaal en E. Stuijts, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologisch kader voor het bedrijventerrein IJsselveld dat is gelegen aan de westzijde van Montfoort.
Het verzoek van [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 1]
2.3. Ter zitting heeft [verzoekster sub 1] meegedeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening mede is ingediend namens [verzoeker sub 1]. Ten aanzien van het verzoek van [verzoeker sub 1] overweegt de voorzitter dat niet is voldaan aan artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat bij de Afdeling geen beroep is ingesteld door [verzoeker sub 1]. Het verzoek is, voor zover dat is ingediend namens [verzoeker sub 1], niet-ontvankelijk.
2.4. Het verzoek van [verzoekster sub 1] voor zover gericht tegen de vaststelling van de planregeling voor het perceel Vlasakker (bouwkavel 13), steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan bij de raad naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.
De voorzitter heeft dan ook de verwachting dat het beroep in de bodemprocedure in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Er bestaat dan ook aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
2.5. Het verzoek van [verzoekster sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein (BT)" met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer 1' voor het perceel Mosterdmolenweg 3-5. [verzoekster sub 1] betoogt dat de verhuurbaarheid van bedrijfsruimten wordt beperkt door uitsluiting van de milieucategorieën 3 en 4. [verzoekster sub 1] stelt een spoedeisend belang te hebben bij schorsing van voormeld plandeel, omdat zij de bedrijfsruimten snel wil kunnen verhuren indien onverhoopt een bedrijfsruimte door vertrek van een huurder vrijkomt voordat uitspraak is gedaan in de bodemprocedure.
2.6. De raad heeft gekozen voor milieuzone 1 aan de rand van het plangebied om tot een duurzame relatie te komen tussen het bedrijventerrein en de rondom het terrein aanwezige woongebieden. Volgens de raad zijn bestaande rechten geëerbiedigd door het opnemen van een uitsterfregeling in de planregels. Met deze regeling worden de bestaande bedrijven met een hogere milieucategorie in zone 1 positief bestemd.
2.7. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [verzoekster sub 1] het op het perceel aanwezige bedrijfspand verhuurt aan meerdere bedrijven. Ter zitting heeft [verzoekster sub 1] desgevraagd meegedeeld dat thans geen huurovereenkomsten zijn opgezegd. [verzoekster sub 1] heeft ter zitting tevens meegedeeld dat de eerste huurovereenkomst afloopt per 1 november 2011. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de inwerkingtreding van het plan thans niet leidt tot huurderving. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat zich als gevolg van de toegestane milieucategorieën 1 en 2 op het perceel na het beëindigen van bestaande bedrijfsactiviteiten langdurig leegstand zal voordoen, is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Er bestaat dan ook aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre af te wijzen.
Het verzoek van [verzoekers sub 2]
2.8. Het verzoek van [verzoekers sub 2] heeft betrekking op de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein (BT)" met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - zones wet milieubeheer 1' wat betreft het perceel Steenovenweg 14/14a.
[verzoekers sub 2] stellen dat een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat de toegekende milieuzonering uitsluitend bedrijven in de categorieën 1 en 2 toestaat in plaats van mede de categorieën 3 en 4. Zij verwachten door de inwerkingtreding van het plan financiële schade te lijden, omdat de huidige huurder van het op het perceel aanwezige bedrijfspand kenbaar heeft gemaakt een andere bedrijfsruimte te zoeken.
2.8.1. Ter zitting hebben [verzoekers sub 2] verklaard dat thans een categorie 3 metaalbewerkingsbedrijf in het bedrijfspand is gevestigd. Nu het huidige gebruik van het bedrijfspand mag worden voortgezet op grond van de in artikel 4 van de planregels opgenomen uitsterfregeling, leidt de inwerkingtreding van het plan in zoverre niet tot een onomkeerbare situatie.
In een door [verzoekers sub 2] overgelegde brief van 17 juni 2010 van Autotaal Montfoort en Elmar Groep aan [verzoekers sub 2] staat dat de bedrijfsactiviteiten van het metaalbewerkingsbedrijf per 16 juni 2010 door middel van een activa/passiva transactie zijn overgegaan en dat deze bedrijfsactiviteiten elders worden ondergebracht, zodat het bedrijfspand per augustus 2010 leeg komt te staan. Uit de brief blijkt verder dat vanwege de beperkte toegestane milieucategorieën afgezien wordt van het voornemen om het bedrijfspand voor nieuwe bedrijfsactiviteiten te (onder-)huren. De voorzitter overweegt dat, hoewel de bedrijvigheid van metaalbewerkingsbedrijf mogelijk op korte termijn zal worden gestaakt, niet aannemelijk is dat de inwerkingtreding van het plan op korte termijn zal leiden tot huurderving. Uit de overlegde brief volgt niet dat de huurovereenkomst met [verzoekers sub 2] is geëindigd. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat zich als gevolg van de toegestane milieucategorieën 1 en 2 op het perceel na de bedrijfsbeëindiging van het metaalbewerkingsbedrijf langdurig leegstand zal voordoen. De voorzitter is van oordeel dat de inwerkingtreding van het bestreden plandeel niet zodanige directe gevolgen heeft voor [verzoekers sub 2], dat zij daarom een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening wat betreft dit plandeel.
2.9. [verzoekers sub 2] richten zich met hun verzoek voorts tegen de vaststelling van artikel 12, eerste lid, van de planregels, voor zover daarin een verbod is opgenomen voor het gebruik van gronden ten behoeve van de opslag van goederen en materialen voor de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan. Zij voeren aan dat dit verbod tot een onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden leidt, omdat achter de voorgevelrooilijn onvoldoende ruimte aanwezig is voor opslag.
2.9.1. Ter zitting hebben [verzoekers sub 2] toegelicht dat voor de voorgevelrooilijn materialen zijn opgeslagen. De raad heeft gesteld dat het verbod uit artikel 12, eerste lid, van de planregels op grond van artikel 4, derde lid, van de planregels niet geldt voor bebouwing en opslag die ten tijde van de tervisielegging van het plan reeds afwijkt. Ter zitting heeft de raad meegedeeld dat het bestaande gebruik van de gronden voor opslag voor de voorgevelrooilijn daarom kan worden voortgezet. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat met het verzoek in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.10. Gelet op overweging 2.8.1 en 2.9.1 dient het verzoek van [verzoekers sub 2] te worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek van [verzoekster sub 1] niet-ontvankelijk voor zover het mede is ingediend namens [verzoeker sub 1];
II. wijst het verzoek van [verzoekster sub 1] voor het overige en van [verzoekers sub 2] voor het geheel af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2010
12-586.