201005778/2/M1.
Datum uitspraak: 20 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid MultiDesk Productie B.V., gevestigd te Culemborg,
verzoekster,
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg,
verweerder.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de voorschriften, verbonden aan de bij de besluiten van 13 november 1998 en 19 april 2005 krachtens de Wet milieubeheer aan MultiDesk verleende vergunningen voor een houtbewerkingsfabriek op het adres Parallelweg West 27 te Culemborg, aangevuld en gewijzigd. Dit besluit is op 4 mei 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft MultiDesk bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, beroep ingesteld. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2010, heeft MultiDesk de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juli 2010, waar MultiDesk, vertegenwoordigd door mr. R.J.H. Minkhorst, advocaat te Nijmegen, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Beek, werkzaam bij Sinnema Overheidsadvies Noord B.V., en M. van Dijke, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ter zitting heeft MultiDesk het verzoek ingetrokken, voor zover het betrekking heeft op de aan het bestreden besluit verbonden voorschriften over energie (voorschriften C.1 tot en met C.5).
2.3. Ingevolge artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan zijn verbonden, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
Ingevolge artikel 8.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld, inhoudende de verplichting voor het bevoegd gezag beperkingen of voorschriften, die nodig zijn ter bescherming van het milieu en waarvan de inhoud in die maatregel is aangegeven, aan te brengen onderscheidenlijk te verbinden aan de vergunningen voor inrichtingen die behoren tot een bij de maatregel aangewezen categorie.
2.4. Bij het bestreden besluit heeft het college, voor zover hier van belang, de voorschriften A.1 tot en met A.5 aan de vergunning verbonden. Deze voorschriften houden verband met het bepaalde in het Besluit verbranden afvalstoffen (hierna: het Bva).
Het Bva is mede gebaseerd op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer. Uit artikel 8 van het Bva volgt dat het bevoegd gezag aan de vergunning voor een inrichting waarbinnen zich een verbrandingsinstallatie bevindt waarop het Bva van toepassing is, voorschriften dient te verbinden over de in die bepaling genoemde onderwerpen. Uit artikel 10 van het Bva volgt voorts dat het bevoegd gezag over deze onderwerpen nadere eisen kan stellen, met dien verstande dat daarbij de eisen niet afwijken van de in de bijlage bij het Bva opgenomen voorschriften waarvan ingevolge artikel 6 van het Bva niet kan worden afgeweken.
2.5. MultiDesk betoogt dat het college de voorschriften A.1 tot en met A.5 niet aan de vergunning had mogen verbinden, omdat het Bva in dit geval niet van toepassing is. In dit verband voert zij onder meer aan dat in de verbrandingsinstallatie in de inrichting slechts schoon houtafval wordt verbrand. Voor zover het daarbij gaat om behandeld hout, is dit volgens MultiDesk niet op een zodanige wijze behandeld, dat het houtafval gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de uitzondering die is neergelegd in artikel 2, onder a, aanhef en onder 4º, van het Bva zich in dit geval niet voordoet, omdat in de verbrandingsinstallatie tevens afvalstoffen worden verbrand die kunnen worden beschouwd als kunststofafval. Het Bva is daarom volgens het college van toepassing.
2.5.2. Ingevolge artikel 2, onder a, aanhef en onder 4º, van het Bva is dit besluit niet van toepassing op verbrandingsinstallaties waarin uitsluitend de volgende afvalstoffen thermisch worden behandeld of producten van thermische behandeling van uitsluitend de volgende afvalstoffen worden verbrand: afvalstoffen bestaande uit hout dat niet als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of aanbrenging van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.
2.5.3. Niet in geschil is dat in de inrichting een verbrandingsinstallatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bva aanwezig is. In verband met de toepasselijkheid van het Bva staat uitsluitend ter beoordeling of in deze verbrandingsinstallatie uitsluitend afvalstoffen bestaande uit hout dat niet als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of aanbrenging van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten, worden verbrand.
In de verbrandingsinstallatie worden verschillende afvalstoffen verbrand. Volgens het college kunnen daarvan twee soorten afvalstoffen, te weten volkern en plasticplaat, niet worden aangemerkt als houtafval, maar moeten deze worden beschouwd als kunststofafval. Ten aanzien van de overige afvalstoffen die in de verbrandingsinstallatie worden verbrand, is niet in geschil dat het afval betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, aanhef en onder 4º, van het Bva.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het bij de door het college bedoelde afvalstoffen volkern en plasticplaat gaat om zogenoemd High Pressure Laminate (hierna: HPL). Op grond van hetgeen hierover ter zitting door partijen naar voren is gebracht, kan worden aangenomen dat dit materiaal ten dele uit hout bestaat. Daarnaast zijn kunststoffen in het materiaal aanwezig, waaronder fenolhars, melaminehars en lijm. Het college heeft noch in de stukken, noch ter zitting concrete gegevens naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn stelling dat HPL in hoofdzaak uit kunststof, in het bijzonder fenolhars, bestaat en dat het onderhavige afval daarom als kunststofafval moet worden beschouwd. Voorts is gesteld noch gebleken dat HPL met zodanige stoffen is behandeld, dat dit materiaal gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzitter vooralsnog niet aannemelijk geworden dat in de verbrandingsinstallatie andere stoffen worden verbrand dan uitsluitend afvalstoffen bestaande uit hout dat niet als gevolg van een behandeling met houtbeschermingsmiddelen of aanbrenging van een beschermingslaag gehalogeneerde organische verbindingen dan wel zware metalen kan bevatten. Derhalve is vooralsnog niet komen vast te staan dat het college, gelet op artikel 8.45 van de Wet milieubeheer en artikel 8 van het Bva, voorschriften aan de vergunning diende te verbinden. Nu gelet hierop evenmin vaststaat dat het bestreden besluit, voor zover het de voorschriften A.1 tot en met A.5 betreft, in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven, en voorts aannemelijk is geworden dat voor MultiDesk aanzienlijke kosten zijn verbonden aan het treffen van maatregelen om aan het bestreden besluit en het bepaalde in het Bva te voldoen, ziet de voorzitter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De overige gronden van het verzoek behoeven geen bespreking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Culemborg van 4 mei 2010, kenmerk Wm-107, voor zover het de voorschriften A.1 tot en met A.5 betreft;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Culemborg tot vergoeding van bij MultiDesk Productie B.V. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Culemborg aan MultiDesk Productie B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2010