201003023/2/R2.
Datum uitspraak: 20 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de stichting Stichting Gelderse Milieufederatie, gevestigd te Arnhem,
de raad van de gemeente Bronckhorst,
verweerder.
Bij besluit van 28 januari 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Wientjesvoort-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Gelderse Milieufederatie bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2010.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft de Gelderse Milieufederatie de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [belanghebbenden] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Gelderse Milieufederatie en [belanghebbenden] hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juli 2010, waar de Gelderse Milieufederatie, vertegenwoordigd door B.H.J.D. Oosting, en de raad, vertegenwoordigd door M. Jolink en R. Engbers, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voort zijn als partij gehoord [belanghebbenden], in de persoon van [belanghebbende A] en bijgestaan door mr. S.P.M. Schaap, advocaat te Enschede.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Gelderse Milieufederatie betoogt dat de raad ten onrechte de plandelen met de bestemming "Wonen" en het plandeel met de bestemming "Recreatie" heeft vastgesteld. Met het verzoek om voorlopige voorziening beoogt zij onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) te voorkomen.
2.2.1. Ter zitting hebben [belanghebbenden] - beiden eigenaren van (een deel van) het landgoed - gesteld dat op korte termijn een bouwaanvraag zal worden ingediend. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig, zodat in het navolgende zal worden onderzocht of aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.2.2. De Gelderse Milieufederatie betoogt dat het plan in strijd is met het provinciale beleid ten aanzien van de EHS. Volgens haar leiden de voorziene woningen en recreatieappartementen tot aantasting van de kernkwaliteiten van het waardevolle landschap de Graafschap. In dit verband betoogt de Gelderse Milieufederatie dat in strijd met de EHS-spelregels geen alternatieven zijn onderzocht en het groot openbaar belang van dit plan niet is aangetoond. Zij kan zich niet verenigen met de zes voorziene woningen in de waardevolle overgang van bosgebied naar de aanwezige open essen, omdat dit ten koste gaat van de bosbestemming en verlies van bosareaal niet is toegestaan. De Gelderse Milieufederatie stelt dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit het provinciale beleid dat eerst de bestaande planologische restcapaciteiten voor recreatieappartementen binnen de regio benut dienen te worden. De onderbouwing van de recreatieappartementen is niet toereikend, omdat in het rapport van het Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme (hierna: NRIT) van december 2005 is uitgegaan van verouderde gegevens, zo stelt de Gelderse Milieufederatie. Voorts voert zij aan dat een deugdelijke financiële onderbouwing van het plan ontbreekt. Tot slot voert de Gelderse Milieufederatie aan dat de ruimtelijke onderbouwing, zoals neergelegd in de Toekomstvisie bos en landschapselementen landgoed Wientjesvoort te Vorden van 20 maart 2005 (hierna: de Toekomstvisie), niet toereikend is.
2.2.3. Het plan heeft betrekking op een deel van de gronden van het landgoed Wientjesvoort. Het plan voorziet in twee woonclusters van ieder drie woningen op de gronden ten noorden van de Mosselseweg en in een gebouw bestaande uit 35 recreatieappartementen met een bijbehorende bedrijfswoning ten oosten van het landhuis. Daarnaast voorziet het plan in de ontwikkeling van een deel van het landgoed als natuurlijk bos en in herstel van oude beektracés en grachten. Het plangebied ligt in de EHS. Op basis van het vorige bestemmingsplan werd op het landgoed een camping geëxploiteerd.
2.2.4. Bij de beantwoording van de zienswijze heeft de raad gesteld dat in de plantoelichting uitgebreid is ingegaan op de relatie met het provinciaal beleid zoals neergelegd in het streekplan Gelderland 2005 en het 'nee, tenzij-principe'. In de plantoelichting is het 'Beoordelingsschema initiatieven in de EHS' weergegeven. De raad heeft ter zitting opgemerkt dat het provinciaal beleid niet als gemeentelijk beleid is toegepast bij de vaststelling van het plan en zich voorts op het standpunt gesteld dat voor zover sprake is van strijd met het provinciaal beleid hij niet gebonden is aan dit beleid, maar hier in de belangenafweging rekening mee dient te houden.
Wat betreft de vrees van de Gelderse Milieufederatie dat in strijd met het streekplan het bosareaal zal afnemen door de voorziene woningen, acht de voorzitter van belang dat de raad en [belanghebbenden] ter zitting hebben gesteld dat de locaties van de woonclusters na een bomeninventarisatie zodanig is gekozen dat geen bomen behoeven te worden gekapt. Deze stelling heeft de Gelderse Milieufederatie niet gemotiveerd bestreden.
In de plantoelichting staan de algemene kernkwaliteiten van het onderhavig deel van de EHS omschreven en is per kernkwaliteit gemotiveerd ingegaan op de gevolgen van het plan. Van significante aantasting van de kernkwaliteiten en de omgevingscondities van de EHS als gevolg van het plan is volgens de plantoelichting geen sprake. De voorzitter ziet in hetgeen de Gelderse Milieufederatie heeft aangevoerd geen grond om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat onderzoek heeft plaatsgevonden naar de ecologische ontwikkeling van het landgoed waarin geconcludeerd wordt dat het staken van de kampeeractiviteiten in combinatie met het beheer gunstig is voor de ecologische ontwikkeling op het landgoedterrein. Nu de vraag of alternatieven bestaan en of sprake is van redenen van groot openbaar belang eerst aan de orde komt indien blijkt dat de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, behoefte hieraan niet getoetst te worden en heeft de raad terecht gesteld dat in zoverre geen sprake is van strijd met de EHS spelregels.
Uit de plantoelichting volgt dat de restcapaciteit van recreatiewoningen betrokken is bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Anders dan de Gelderse Milieufederatie blijkbaar veronderstelt, is in het streekplan niet bepaald dat deze restcapaciteit benut moet zijn voordat nieuwvestiging is toegestaan.
Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de vaststelling van het plan voldoende rekening is gehouden met het provinciaal beleid.
2.2.5. Het NRIT heeft een haalbaarheidsonderzoek verricht. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het rapport 'de markttechnische haalbaarheid van de verblijfsrecreatieve plannen op het landgoed Wientjesvoort in Vorden' van december 2005. Hierin is bij de prognoses voor de toekomst uitgegaan van onder meer gegevens over de periode 2000 - 2004. In de enkele stelling van de Gelderse Milieufederatie dat deze gegevens gedateerd zijn, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit onderzoek heeft mogen baseren. Ter zitting hebben [belanghebbenden] toegelicht dat het NRIT-onderzoek inmiddels is geactualiseerd in een rapport van 29 juni 2010. Dit rapport onderschrijft de conclusie uit het rapport van december 2005 dat het voor het zinvol realiseren van toeristisch verhuuraanbod vanuit markttechnische haalbaarheidsredenen raadzaam is nieuwe mogelijkheden te entameren, waaraan het plan voldoet vanwege het luxe en kwalitatief hoogstaande aanbod. Naar het oordeel van de voorzitter heeft de raad zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene recreatieappartementen.
2.2.6. Volgens het in de plantoelichting opgenomen exploitatieoverzicht leidt de realisering van het plan tot een positief saldo. In het door de Gelderse Milieufederatie aangevoerde dat onduidelijkheid bestaat over de overdracht van gronden aan de gemeente en de daarbij behorende kosten, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat de financiële uitvoerbaarheid onvoldoende inzichtelijk is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat geen sprake meer is van eigendomsoverdracht van gronden in het plangebied aan de gemeente.
2.2.7. Ten aanzien van het betoog dat de Toekomstvisie ontoereikend is voor de ruimtelijke onderbouwing van het plan, omdat hierin de realisatie van de woningen op het noordelijk deel van het landgoed niet is vermeld, overweegt de voorzitter dat dit op zichzelf niet betekent dat de voorziene woningen reeds daarom niet aanvaardbaar zijn. Ter zitting heeft de raad opgemerkt dat in de Toekomstvisie is uitgegaan van bebouwing op het noordelijk deel van het landgoed, maar dat het uitgangspunt van verblijfsrecreatieve voorzieningen heeft plaatsgemaakt voor twee woonclusters. De voorzitter ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan een ruimtelijke onderbouwing ontbeert.
2.2.8. In hetgeen de Gelderse Milieufederatie overigens heeft aangevoerd, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2010