201000443/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant, wonend te [woonplaats], gemeente Westland,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 december 2009
in zaak nr. 08/7361 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Westland.
Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft het college geweigerd [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor een stallingsruimte
voor het hobbymatig houden van paarden op het perceel gelegen aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 11 februari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juli 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. W.H. Lindhout, advocaat te Bergen Op Zoom, en het college, vertegenwoordigd door J. Berg, werkzaam voor de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied" rust op het gedeelte van het perceel waarop de paardenstal is gesitueerd, de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw".
Ingevolge artikel 7.1.1 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan zijn de op de kaart als "Agrarische doeleinden, glastuinbouw" aangewezen gronden bestemd voor:
a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, uitsluitend in de vorm van het glastuinbouwbedrijf;
b. de daarbij behorende ontsluitingswegen, ten behoeve van de bereikbaarbeid van bedrijfspercelen of huiskavels, en andere verhardingen ten dienste van het agrarisch bedrijf;
d. waterlopen en -partijen.
Ingevolge artikel 7.2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, mogen ten behoeve van de bestemming, voorzover dit overeenkomstig de doeleindenomschrijving is toegestaan, uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waaronder
2.2. Ingevolge artikel 2, aanhef, onder b, sub 1o, sub a, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb) wordt, behoudens in gevallen als bedoeld in artikel 4, als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de Woningwet aangemerkt het bouwen van een op de grond staand bijgebouw van één bouwlaag of een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, dat of die strekt tot vergroting van het woongenot, mits voldaan wordt aan het kenmerk dat wordt gebouwd op het achtererf op meer dan 1 m van de weg of het openbaar groen.
2.3. [appellant] exploiteert op het perceel geen agrarisch glastuinbouwbedrijf. In april 2003 is hem vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw en het gebruik van een beautycentrum met bedrijfswoning.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat voor het bouwplan een bouwvergunning is vereist. De stallingsruimte kan niet worden aangemerkt als een bouwvergunningsvrij bouwwerk als bedoeld in artikel 2, aanhef, onder b, sub 1o, sub a, van het Bblb, reeds omdat het perceelsgedeelte waarop de stallingsruimte zich bevindt niet kan worden aangemerkt als 'achtererf' dat bij de woning van [appellant] behoort. Het betreft hier immers een stuk grond dat niet alleen een andere bestemming - te weten "Agrarische doeleinden, glastuinbouw" - heeft dan de grond waarop de woning zich bevindt, doch waarvan ook overigens niet gesteld kan worden dat het in ruimtelijk opzicht direct behoort bij en in feitelijk opzicht direct aansluit aan de woning.
2.5. Voorts is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De paardenstal staat niet ten dienste van een glastuinbouwbedrijf en evenmin kan dat gebouw worden aangemerkt als een ander gebouw ten behoeve van de overeenkomstig de doelomschrijving toegestane bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de planvoorschriften, dan wel als een gebouw passend bij in het kader van de bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw" toegestane groenvoorzieningen als bedoeld in artikel 7.1.1, onder c, van de planvoorschriften, zoals [appellant] heeft gesteld.
2.6. Anders dan [appellant] betoogt is de rechtbank tot het juiste oordeel gekomen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren. Het beleid van het college is erop gericht om de glastuinbouw te behouden en waar mogelijk te versterken. Gelet op de ligging van de stallingsruimte heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze een nadelige invloed op de mogelijkheden voor de uitbreiding van de glastuinbouw. Bovendien kan het toestaan van een andere functie in het glastuinbouwgebied een precedent scheppen, hetgeen het college wil voorkomen.
2.7. Voorts heeft de rechtbank het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel terecht verworpen, reeds omdat de door hem genoemde gevallen dateren van vóór 2005. In dat jaar is de gemeentelijke visie 'Greenport Westland 2020' tot stand gekomen, die na samenvoeging van vijf gemeenten door het gemeentebestuur is vastgesteld. Deze visie houdt in dat de glastuinbouw een meer prominente rol krijgt en dat wordt gestreefd naar hoogwaardige glastuinbouw, welke middels herstructurering en schaalvergroting van het glastuinbouwgebied gerealiseerd kan worden. Bovendien vormen de stallingsruimten waarnaar [appellant] heeft gewezen, gezien hun situering, geen belemmering voor schaalvergroting van de glastuinbouw ter plaatse, terwijl het bouwplan van [appellant] , zoals in 2.6 overwogen, dat wel doet.
2.8. Hetgeen [appellant] verder heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010