ECLI:NL:RVS:2010:BN2628

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910283/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • N.D.T. Pieters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bedrijfsmatige activiteiten op perceel in Someren

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had op 25 november 2009 het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Someren op 13 september 2007 had gelast dat [appellante] haar bedrijfsmatige activiteiten op het perceel in Someren moest beëindigen, op straffe van een dwangsom. Het college had eerder op 29 april 2008 het bezwaar van [appellante] tegen deze last ongegrond verklaard.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" op het perceel de bestemming "Niet-agrarische bedrijven/functies" heeft. Volgens de planvoorschriften mag er niet meer dan één bedrijf of functionele eenheid aanwezig zijn per bestemmingsvlak. De Raad van State oordeelde dat [appellante] ten tijde van het opleggen van de last op het perceel bedrijfsmatige activiteiten uitvoerde, omdat zij gebruik maakte van twee bedrijfsloodsen voor de opslag van materialen. Dit gebruik werd gezien als een bedrijfsmatige activiteit, wat in strijd was met de bestemmingsplanvoorschriften.

Daarnaast betoogde [appellante] dat de last onevenredig was, omdat ook aan [bedrijf] een last onder dwangsom was opgelegd en de opslag van goederen geen overlast veroorzaakte. De Raad van State oordeelde echter dat het college bevoegd was om aan beide overtreders een last op te leggen en dat de omstandigheden die [appellante] aanvoerde niet voldoende waren om van handhavend optreden af te zien. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200910283/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 25 november 2009 in zaak nr. 08/2211 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Someren (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2007 heeft het college, voor zover thans van belang, [appellante] op straffe van een dwangsom gelast de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel [locatie] te Someren (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij besluit van 29 april 2008 heeft het het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2009, verzonden op de volgende dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, en het college, vertegenwoordigd door A.A.M. Kuijken, werkzaam bij de gemeente Someren, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" rust op het perceel de bestemming "Niet-agrarische bedrijven/functies".
Ingevolge artikel 2.3, onder A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften zijn de gronden die als zodanig zijn aangewezen bestemd voor de uitoefening van niet-agrarisch verwante bedrijven/functies conform de "Staat van niet-agrarisch verwante bedrijven/functies", zoals vermeld in de aan dit artikel toegevoegde bijlage, waarbij niet meer dan één bedrijf of functionele eenheid aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak.
2.2. Aan de last is ten grondslag gelegd dat op het perceel meer dan één bedrijf of functionele eenheid aanwezig is.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat zij voormeld planvoorschrift niet heeft overtreden. Alleen [bedrijf], aan wie zij kantoorruimte en bedrijfsloodsen verhuurde, voerde op het perceel bedrijfsmatige activiteiten uit. Zij maakt zelf slechts gebruik van twee bedrijfsloodsen voor de opslag van materialen en haar bedrijf is daar niet aanwezig in de zin van het planvoorschrift. Uit het door haar overgelegde uittreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel van 17 oktober 2007 blijkt dat haar onderneming niet op het perceel, maar op een andere locatie is gevestigd.
2.3.1. Niet in geschil is dat [bedrijf] ten tijde van het opleggen van de last op het perceel bedrijfsmatige activiteiten uitvoerde. Evenmin is in geschil dat [appellante] op dat moment op het perceel twee bedrijfsloodsen voor de opslag van materialen gebruikte.
Het gebruik van de loodsen voor de opslag van materialen vindt plaats in het kader van de exploitatie door [appellante] van haar onderneming. Dat gebruik is aldus een bedrijfsmatige activiteit, zodat haar bedrijf of functionele eenheid ten tijde van het opleggen van de last op het perceel aanwezig was, in de zin van artikel 2.3, onder A, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften. Dat zij, als gesteld, op dat moment van de opgeslagen materialen geen gebruik maakte, maakt dit niet anders. Dat haar onderneming op een andere locatie is gevestigd, evenmin. Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat het opleggen van de last zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, nu ook aan [bedrijf] een last onder dwangsom is opgelegd, de enkele opslag van goederen geen overlast teweeg brengt en de ruimtelijke uitstraling daarvan beperkt is, dat daarvan in verband daarmee behoorde te worden afgezien.
2.4.1. Het college kon aan elk van beide overtreders een last onder dwangsom, gericht op het beëindigen van de overtreding, opleggen. Dat het college, als gesteld, ook aan [bedrijf] een last onder dwangsom heeft opgelegd, maakt de aan [appellante] opgelegde last niet onevenredig. Dat de ruimtelijke uitstraling van de opslag, als gesteld, beperkt is en geen overlast teweeg brengt, is evenmin een bijzondere omstandigheid, in verband waarmee het college van handhavend optreden had moeten afzien. Ook dit betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
473.