ECLI:NL:RVS:2010:BN2632

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001980/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Oranje
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot aanwijzing als beschermd monument van het pand Wolfeynde 6-8 te Beek

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om het pand Wolfeynde 6-8 te Beek als beschermd monument aan te wijzen. De stichting tot Behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek in het Zuiden van Nederland had op 20 september 2007 een aanvraag ingediend, die door de minister werd afgewezen. De minister verklaarde het bezwaar van de stichting ongegrond bij besluit van 10 juli 2008. De rechtbank 's-Hertogenbosch oordeelde op 8 januari 2010 dat het beroep van de stichting ongegrond was, waarna de stichting hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State behandelde de zaak op 7 juli 2010. De stichting voerde aan dat het aanwijzingsbeleid van de minister in strijd was met de Monumentenwet 1988, omdat het beleid te restrictief was en de mogelijkheid om monumenten van vóór 1940 aan te wijzen als beschermd monument te beperkt was. De minister had echter toegelicht dat de aanwijzing van dergelijke monumenten niet uitgesloten was, maar dat dit in beginsel niet werd gedaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen werd daarmee bekrachtigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201001980/1/H2.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting tot Behoud van Monumenten van Bedrijf en Techniek in het Zuiden van Nederland, gevestigd te Eindhoven (hierna: de stichting),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 januari 2010 in zaak nr. 08/2902 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2007 heeft de minister een aanvraag van de stichting om het pand Wolfeynde 6-8 te Beek (hierna: het pand) als beschermd monument aan te wijzen afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2008 heeft de minister het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 januari 2010, verzonden op 14 januari 2010, heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juli 2010, waar de stichting, vertegenwoordigd door K.J.G. Pesh-Konopka en de [secretaris] van haar bestuur en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. El Addouti en dr. I.M. Contant, zijn verschenen. Voorts is daar [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en M. Schijns, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Monumentenwet 1988 wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder monumenten verstaan: alle vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.
Ingevolge die aanhef en onder d wordt onder beschermde monumenten verstaan: onroerende monumenten welke zijn ingeschreven in de ingevolge deze wet vastgestelde registers.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, kan de minister, al dan niet op verzoek van belanghebbenden, onroerende monumenten als beschermd monument aanwijzen.
Volgens artikel 1 van de Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2007 (hierna: TB 2007) heeft deze betrekking op de wijze waarop de minister gebruikt maakt van de bevoegdheid tot het aanwijzen van onroerende monumenten als beschermd monument, bedoeld in artikel 3 van de Monumentenwet 1988.
Volgens artikel 2 wijst de minister geen monumenten, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, sub 1, van de Monumentenwet 1988 aan, die zijn vervaardigd vóór 1940.
Volgens artikel 6, eerste lid, voor zover thans van belang, is artikel 2 van toepassing op een monument, ten aanzien waarvan na 23 juli 2004 de aanwijzingsprocedure is gestart.
Volgens het tweede lid, voor zover thans van belang, is artikel 2 niet van toepassing op een monument, ten aanzien waarvan vóór 23 juli 2004 de aanwijzingsprocedure is gestart of door of namens de minister bij belanghebbende dan wel provincie of gemeente het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat het zal worden aangewezen.
2.2. De minister heeft aan het besluit van 10 juli 2008 onder meer ten grondslag gelegd dat het aanwijzingsbeleid thans voornamelijk is gericht op de aanwijzing van circa 100 topmonumenten uit de periode 1940 tot en met 1958 en gebouwde monumenten van vóór 1940 in beginsel niet als beschermd monument worden aangewezen. De minister heeft TB 2007 op de aanvraag toegepast en in aanmerking genomen dat, nu het pand in 1870 is vervaardigd, volgens artikel 6, artikel 2 daarop van toepassing is. Voorts is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die zouden moeten leiden tot afwijking van het volgens TB 2007 gevoerde beleid.
2.3. De stichting betoogt dat de rechtbank het volgens TB 2007 gevoerde beleid ten onrechte niet onredelijk heeft geacht, nu dat in strijd is met artikel 3 van de Monumentenwet 1988, omdat de bevoegdheid een gebouw aan te wijzen als beschermd monument daardoor te beperkt wordt toegepast.
2.3.1. Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid het volgens TB 2007 gevoerde beleid niet in strijd geacht met artikel 3 van de Monumentenwet 1988. Ter zitting heeft de minister nader toegelicht dat aanwijzing van monumenten van vóór 1940 als beschermd monument niet uitgesloten is, maar daartoe in beginsel niet wordt besloten.
De rechtbank heeft voorts met juistheid in het in beroep aangevoerde geen zodanig bijzondere omstandigheden gevonden, dat geoordeeld moet worden dat de minister in dit geval niet in redelijkheid onverkort aan het door hem gevoerde beleid heeft kunnen vasthouden.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Oranje
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
507.