200910316/1/H1.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Kerkrade,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 december 2009 in zaak nr. 08/1529 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (hierna: het college).
Bij besluit van 1 juli 2008 heeft het college een verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen het egaliseren door [belanghebbende] van het terrein op het perceel In de [locatie] te Kerkrade (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft het college, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door C.M.L. Hofland en het college, vertegenwoordigd door H.G.L. Mertens, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Luikerheide Noord/Vink" rusten op een deel van het perceel de bestemming "Woondoeleinden vrijstaand" en op de overige delen de bestemmingen "Erf bebouwd" en "Erf onbebouwd".
2.1.1. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften dient de kwaliteit van de bebouwing binnen het plangebied zodanig te zijn, dat sprake is van een qua architectonisch beeld hoogwaardige planinvulling. In de artikelen 4 lid 4 en 5 lid 4 is aan Burgemeester en wethouders bevoegdheid toegekend tot het stellen van nadere stedenbouwkundige eisen aan bouwplannen. De grondslag is gelegen in de stedenbouwkundige kwaliteit van het straatbeeld, het plangebied, alsmede de betekenis van de betreffende locaties in het totale stadsbeeld. Het gestelde in het beeldkwaliteitsplan is mede grondslag voor het stellen van nadere eisen, aldus de bepaling.
Ingevolge het zevende lid dienen de natuurlijke hoogteverschillen in het terrein, zoals deze bestaan ten tijde van ter visie leggen van het bestemmingsplan te worden gerespecteerd en gehandhaafd. Een gesloten grondbalans is uitgangspunt.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, is het verboden de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met de in dit plan opgenomen bestemmingen.
Ingevolge het tweede lid wordt tot strijdig gebruik van de gronden en bouwwerken, als bedoeld in het eerste lid, in ieder geval gerekend het doen of laten wegnemen van de natuurlijke hoogteverschillen in het terrein, ingegeven door de topografische gesteldheid van het plangebied, een en ander zoals deze bestaan ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan, alsmede het ophogen, egaliseren, bodem verlagen en afgraven.
2.2. Aan het afgewezen verzoek heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat [belanghebbende] zijn tuin heeft geëgaliseerd, terwijl dat niet mocht.
2.3. Het college heeft zich in het besluit van 26 augustus 2008, onder verwijzing naar het desbetreffende advies van de Centrale Bezwaarschriften- en Klachtencommissie, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat het niet handhavend kan optreden.
2.4. Naar ter zitting is gebleken, is niet in geschil dat het college ingevolge artikel 3, zevende lid, gelezen in samenhang met artikel 11 van de planvoorschriften, daartegen handhavend kon optreden, indien [belanghebbende] zijn tuin heeft geëgaliseerd, zoals [appellant] stelt.
Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dat niet is gebleken. Uit de stukken blijkt echter niet dat dat standpunt is gebaseerd op toereikend onderzoek.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 26 augustus 2008 van het college, voor zover het betrekking heeft op de weigering om handhavend op te treden jegens [belanghebbende], gegrond verklaren. Dat besluit dient in zoverre wegens onvoldoende voorbereiding ervan en een ontoereikende motivering te worden vernietigd.
2.6. Het college dient, voorafgaand aan het nieuw te nemen besluit, te onderzoeken of de natuurlijke hoogteverschillen in het terrein, zoals deze bestonden ten tijde van het ter visie leggen van het bestemmingsplan, zijn aangetast. Het mag daarbij niet volstaan met een verwijzing naar het arrest van het Gerechtshof 's Hertogenbosch van 25 maart 2008, gewezen in de zaak van, voor zover thans van belang, [belanghebbende] tegen [appellant] en dient de door [appellant] overgelegde stukken, waaronder de getuigenverklaring van [getuige], afgelegd naar aanleiding van een tussenvonnis van de rechtbank Maastricht van 30 juni 2004, die op dat moment werkzaam was bij de gemeente, daarbij mede te betrekken.
2.7. Bestuursorganen worden geacht rechterlijke uitspraken na te leven. Nu geen reden bestaat om op voorhand aan te nemen dat het college niet met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar zal nemen, ziet de Afdeling aanleiding om het verzoek van [appellant] om het college een dwangsom op te leggen af te wijzen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 december 2009 in zaak nr. 08/1529, voor zover daarbij het beroep ten aanzien van de weigering om handhavend op te treden ongegrond is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade van 12 augustus 2008, kenmerk WP/MH/08u0014259, voor zover het tegen de weigering om handhavend op te treden gemaakte bezwaar daarbij ongegrond is verklaard;
V. wijst het verzoek om aan het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade een dwangsom op te leggen af;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 368,00 (zegge: driehonderdachtenzestig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010