ECLI:NL:RVS:2010:BN2653

Raad van State

Datum uitspraak
28 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000045/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • D. Roemers
  • C.J.M. Schuyt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering titel doctorandus op basis van buitenlandse opleiding in Ayurvedische geneeskunde

In deze zaak heeft de Raad van State op 28 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, thans de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De zaak betreft de weigering van de minister om [appellant] toestemming te verlenen om de titel doctorandus (drs.) te voeren op basis van een door hem behaald getuigschrift aan de Mastnath Ayurvedic Degree College. De hoofddirectie had op 11 januari 2009 deze toestemming geweigerd, omdat de opleiding van [appellant] niet gelijkwaardig werd geacht aan de Nederlandse opleiding geneeskunde. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van [appellant] op 25 november 2009 ongegrond verklaard, waarna [appellant] hoger beroep instelde.

De Raad van State overwoog dat de minister de opleiding van [appellant] terecht had vergeleken met een zesjarige opleiding geneeskunde in Nederland, aangezien de nominale duur van de opleiding van [appellant] vijf jaar bedraagt, maar het niveau slechts gelijkwaardig is aan vier jaar universitair onderwijs in de geneeskunde. De Raad bevestigde dat de minister niet verplicht was om de aanvraag van [appellant] te beoordelen op basis van de overgangsregels die golden voor studenten die vóór 1 september 2002 waren ingeschreven voor een doctoraalopleiding. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de minister de aanvraag van [appellant] op zorgvuldige wijze had behandeld en dat de weigering om de titel doctorandus toe te staan, terecht was.

Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de gelijkwaardigheid van buitenlandse opleidingen ten opzichte van Nederlandse opleidingen en de strikte toepassing van de wetgeving op dit gebied.

Uitspraak

201000045/1/H2.
Datum uitspraak: 28 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 november 2009 in zaak nr. 09/3534 in het geding tussen:
[appellant]
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (thans: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap).
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2009 heeft de hoofddirectie aan [appellant] toestemming geweigerd om op grond van een door hem aan de Mastnath Ayurvedic Degree College behaald getuigschrift Graduate in Ayurvedic Medice&Surgery de titel doctorandus (drs.) te mogen voeren.
Bij besluit van 9 april 2009 heeft de hoofddirectie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 januari 2010.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. H. Kanhai, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, van de WHW, zoals deze bepaling luidde tot 1 september 2002 wordt de studielast van elke opleiding en elke onderwijseenheid door het instellingsbestuur uitgedrukt in studiepunten. Een studiepunt is gelijk aan veertig uren studie. De studielast van een onderwijseenheid wordt uitgedrukt in hele studiepunten.
Ingevolge het derde lid bedraagt de […] studielast van opleidingen voor het beroep van arts, […] 252 studiepunten.
Ingevolge artikel 7.4, eerste lid, zoals deze bepaling luidt vanaf 1 september 2002, wordt de studielast van elke opleiding en elke onderwijseenheid door het instellingsbestuur uitgedrukt in studiepunten. De studielast voor een studiejaar bedraagt zestig studiepunten. Zestig studiepunten is gelijk aan 1680 uren studie.
Ingevolge artikel 7.4a, eerste lid, zoals deze bepaling luidt vanaf 1 september 2002, bedraagt de studielast van een bacheloropleiding in het wetenschappelijk onderwijs 180 studiepunten. [...]
Ingevolge het zesde lid bedraagt de studielast van de masteropleidingen voor het beroep van arts […] 180 studiepunten.
Ingevolge artikel 7.20, eerste lid, zoals deze bepaling luidde tot 1 september 2002 is degene die met goed gevolg het afsluitend examen, verbonden aan een opleiding met een studielast van ten minste 168 studiepunten dan wel, wat betreft de opleidingen genoemd in artikel 7.4, derde lid, een examen waarmee een deel van de opleiding dat ten minste 168 studiepunten bedraagt wordt afgesloten, heeft afgelegd, gerechtigd tot het voeren van:
a. de titel ingenieur, afgekort tot ir., indien het wetenschappelijk onderwijs betreft op het gebied van de landbouw en de natuurlijke omgeving of op het gebied van de techniek;
[…]
c. de titel meester, afgekort tot mr., indien het wetenschappelijk onderwijs betreft op het gebied van het recht;
d. de titel doctorandus, afgekort tot drs., indien het wetenschappelijk onderwijs betreft waarop de onderdelen a en c niet van toepassing zijn;
[…].
Ingevolge artikel 7.23, derde lid, kan de minister aan degene aan wie op grond van een examen aan een niet in Nederland gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend, die niet in de in het tweede lid bedoelde ministeriële regeling is opgenomen, toestaan in de plaats van die graad in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland een van de titels, genoemd in artikel 7.20, te voeren, indien de opleiding op grond waarvan die andere graad is verleend, naar het oordeel van de minister ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
Ingevolge artikel 17a.7, eerste lid, van de Wet van 6 juni 2002 tot wijziging van onder meer de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de bachelor-masterstructuur in het hoger onderwijs (hierna: de Wijzigingswet WHW) kunnen tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip aan een bekostigde of aangewezen universiteit of aan de Open Universiteit opleidingen als bedoeld in artikel 7.3, zoals dat artikel op 31 augustus 2002 luidde, worden verzorgd, voor zover die opleidingen op 31 augustus 2002 aan die instelling zijn verbonden. […].
Ingevolge artikel 17a.9 blijven op de in artikel 17a.7 […] bedoelde opleidingen en de daarvoor ingeschreven studenten en extraneï de voorschriften van deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen, zoals die op 31 augustus 2002 luidden, van toepassing.
2.2. De minister heeft aan [appellant] toestemming geweigerd om op grond van een door hem behaald getuigschrift de titel doctorandus (drs.) te mogen voeren, omdat de nominale duur van de door hem gevolgde opleiding vijf jaar bedraagt en de door hem genoten opleiding bij vergelijking met de Nederlandse opleiding een niveau heeft van ongeveer vier jaar universitair onderwijs in de geneeskunde.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door hem in India gevolgde opleiding slechts kan worden vergeleken met vier jaar van de zesjarige opleiding geneeskunde in Nederland. Daartoe voert hij aan dat hij niet beoogt om een registratie als arts in het register Beroepen Individuele Gezondheidszorg te verkrijgen, maar slechts om de titel doctorandus te voeren. De studie geneeskunde bestond tot voor kort uit een vierjarige doctoraalopleiding en een tweejarig artsexamen, zodat de door hem in India gevolgde opleiding gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding. De rechtbank heeft derhalve miskend dat de minister onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan naar de aanvraag van [appellant], zich er niet van vergewist heeft dat het door de Nuffic verrichte onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en de minister zijn besluit ook onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.3.1. [appellant] heeft op 26 november 2008 toestemming gevraagd om op grond van het door hem behaalde getuigschrift de titel doctorandus te mogen voeren.
2.3.2. Op 1 september 2002 is Wijzigingswet WHW in werking getreden. Daarbij is onder meer artikel 7.20, eerste lid, van de WHW gewijzigd. Voor wat betreft de in artikel 7.4, derde lid, van de WHW genoemde opleidingen is de mogelijkheid komen te vervallen dat een examen waarmee een deel van de opleiding dat ten minste 168 studiepunten bedraagt wordt afgesloten, recht geeft op het voeren van de desbetreffende titel. Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft de wetgever op dit punt evenwel voorzien in overgangsrecht. In artikel 17a.9 van de Wijzigingswet WHW is bepaald dat op de studenten en extraneï die zijn ingeschreven voor een doctoraalopleiding de voorschriften van deze wet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregeling, zoals die op 31 augustus 2002 luidden, van toepassing blijven. Anders dan de minister betoogt en ook de rechtbank heeft overwogen, was het voor studenten die stonden ingeschreven voor een doctoraalopleiding ook na 1 september 2002 mogelijk na het afleggen van een examen waarmee een deel van de opleiding dat ten minste 168 studiepunten bedraagt wordt afgesloten het recht te verkrijgen op het voeren van een titel als bedoeld in artikel 7.20, eerste lid, van de WHW.
2.3.3. Dit leidt evenwel niet tot het oordeel dat de minister de door [appellant] gevolgde opleiding had moeten vergelijken met een vierjarige doctoraalopleiding. Voor de door de minister te verrichten beoordeling of de door [appellant] gevolgde opleiding gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding moet de minister uitgaan van gewone wettelijke voorschriften die voor de opleiding geneeskunde gelden ten tijde van de aanvraag. Daarbij hoeft de minister niet te betrekken dat op grond van het overgangsrecht nog enige tijd doctoraalopleidingen geneeskunde mochten worden aangeboden waarbij na vier jaar het recht op het voeren van de titel doctorandus kan worden verkregen. Met ingang van 1 september 2002 is in de WHW bepaald dat de opleiding geneeskunde bestaat uit een bacheloropleiding van drie studiejaren en een masteropleiding van drie studiejaren. Nu [appellant] zijn aanvraag nadien heeft gedaan, heeft de minister de door [appellant] gevolgde opleiding terecht vergeleken met een zesjarige opleiding geneeskunde.
2.3.4. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door [appellant] gevolgde opleiding kan worden vergeleken met vier jaren opleiding geneeskunde in Nederland, omdat slechts een deel van de genoten opleiding betrekking heeft op moderne geneeskunde, zodat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een opleiding die ten minste gelijkwaardig is aan een overeenkomstige Nederlandse opleiding.
2.3.5. De rechtbank heeft voorts onbestreden in hoger beroep overwogen dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel dient te falen, nu [appellant] niet heeft gesteld dat aan personen die een getuigschrift Graduate in Ayurvedic Medice&Surgery hebben behaald op grond van een aanvraag die na 1 september 2002 is ingediend, is toegestaan in de plaats van die graad de titel doctorandus in de eigen naamsvermelding tot uitdrukking te brengen in Nederland.
2.3.6. Het betoog van [appellant] dat de minister ten onrechte geen uitzondering op het beleid heeft gemaakt, nu hij reeds dertig jaren werkzaam is op het gebied van Ayurveda en veel boeken heeft geschreven en gepubliceerd, heeft de rechtbank terecht afgewezen omdat artikel 7.23, derde lid, van de WHW uitgaat van een geobjectiveerd niveau van de gevolgde opleiding, waarbij nadien opgedane kennis en ervaring niet kunnen worden betrokken.
2.3.7. De rechtbank heeft derhalve terecht, zij het niet op geheel juiste gronden, overwogen dat de minister het verzoek van [appellant] terecht heeft geweigerd.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2010
362.