ECLI:NL:RVS:2010:BN3151

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908729/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Sporthal Spoorzone' vastgesteld door de raad van de gemeente Duiven

Op 5 oktober 2009 heeft de raad van de gemeente Duiven het bestemmingsplan 'Sporthal Spoorzone' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten op 13 november 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De zaak is op 5 juli 2010 ter zitting behandeld, waarbij appellanten en de raad vertegenwoordigd door ing. M.J.G. van Heugten mcd en ing. T. Hoegen aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het beroep van appellanten, voor zover gericht tegen de bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer en Verblijf', niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op het feit dat appellanten geen zienswijze hebben ingediend tegen deze plandelen. De Afdeling heeft verder overwogen dat het plan voorziet in een nieuwe sporthal met bijbehorende voorzieningen en dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de afstand tot de woningen aan de Mercurius voldoet aan de richtlijnen van de VNG-brochure.

Appellanten hebben ook betoogd dat het akoestisch onderzoek tekortkomingen vertoont en dat het geluidsniveau in de avond en nacht wordt overschreden. De raad heeft echter aangetoond dat de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en dat er geen zware nadelige akoestische gevolgen zijn voor de omwonenden. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het akoestisch onderzoek te twijfelen.

De Afdeling heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep van appellanten, voor zover ontvankelijk, ongegrond is. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 4 augustus 2010.

Uitspraak

200908729/1/R2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Duiven,
en
de raad van de gemeente Duiven,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Sporthal Spoorzone" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 november 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar [appellanten] en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.J.G. van Heugten mcd en ing. T. Hoegen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het beroep van [appellanten] voor zover gericht tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Groen" en het plandeel met de bestemming "Verkeer en Verblijf" steunt niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, planregels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.2. Het plan voorziet in een nieuwe sporthal, met bijbehorende horecavoorziening en parkeerterrein, en in een actueel planologisch kader voor de bestaande sport- en turnhal.
2.3. [appellanten] hebben zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit de nadere stukken blijkt dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van het juiste voorheen geldende plan is uitgegaan.
Daargelaten dat aan een geldend plan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend, stelt de Afdeling vast dat niet is gebleken dat de raad een onjuist beeld heeft geschetst van het voorheen geldende planregime voor het plangebied. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het door [appellanten] overgelegde plan "Duiven Zuid-West 23a", waarin onder meer het plangebied is opgenomen, in 1989 is vastgesteld, terwijl het door de raad als nader stuk overgelegde plan "Overdekte Sportaccommodatie", dat het plangebied betreft, in 1992 is vastgesteld.
Het betoog faalt dan ook.
2.4. [appellanten] stellen dat hun perceel aan de [locatie] is gelegen in een rustige woonwijk en dat daarom een afstand van ten minste 50 meter tot de voorziene sporthal moet worden aangehouden. Aan deze afstand wordt in het plan niet voldaan.
2.4.1. De raad heeft zich in de stukken en ter zitting op het standpunt gesteld dat sprake is van 'gemengd gebied' zoals bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit het jaar 2007 (hierna: de VNG-brochure). De raad stelt voorts dat in deze brochure is vermeld, dat de minimaal aanbevolen afstand tussen de voorziene sporthal en gevoelige functies in 'gemengd gebied' 30 meter bedraagt. Omdat de kortste afstand tussen de voorziene sporthal aan Saturnus en de woningen aan de Mercurius, een parallelweg van Saturnus, 40 meter is, voldoet de ontwikkeling aan de VNG-brochure, volgens de raad.
2.4.2. De woning van [appellanten] aan de [locatie] is gelegen aan de rand van een woonwijk en aan een parallelweg van de Saturnus, welke weg is aan te merken als een gebiedsontsluitingsweg. Voorts is in de directe omgeving van bedoelde woning, grenzend aan het plangebied, de spoorlijn Arnhem-Winterswijk/Arnhem-Duitsland gelegen. Ten slotte is ten noordoosten van de woning van [appellanten] en direct ten zuidwesten van het plangebied de instelling voor voortgezet onderwijs Candea gevestigd.
Gelet hierop heeft de raad het gebied kunnen typeren als 'gemengd gebied' en kan worden uitgegaan van de aanbevolen afstand van 30 meter. Onweersproken is dat de kortste afstand van de grens van het bouwblok voor de voorziene sporthal tot de woningen aan de Mercurius ongeveer 40 meter is. Gezien het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in zoverre voldoende afstand is aangehouden tussen de voorziene sporthal en de woningen aan de Mercurius.
Het betoog faalt.
2.5. [appellanten] stellen dat uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het toegestane geluidsniveau in de avond en 's nachts wordt overschreden door verkeer op de parkeerplaats van de sporthal. Deze overlast is ten onrechte niet meegenomen in de ruimtelijke afweging van het plan. Voorts stellen zij dat het onderzoek onduidelijk is en hiaten vertoont.
2.5.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het akoestisch onderzoek, uitgevoerd conform de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" en volgens de normstelling uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit), blijkt dat de grenswaarden betreffende de langtijdgemiddelde geluidsniveaus niet worden overschreden. Betreffende de maximale geluidsniveaus is sprake van een overschrijding van de richtwaarde in de nachtperiode door dichtslaande autoportieren en vertrekkend verkeer op de parkeerplaatsen. De maximaal toelaatbare grenswaarden hiervoor worden niet overschreden. De raad stelt dat, aangezien de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden en geen sprake is van zware nadelig akoestische gevolgen voor de omwonenden, er sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau en derhalve van een juiste planologische inpassing.
2.5.2. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het rapport "Sporthal Spoorzone, Duiven - Akoestisch onderzoek" van DGMR onjuistheden dan wel leemten vertoont en dat de raad dit rapport daarom niet in redelijkheid aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Ingevolge artikel 2.18, derde lid, onder a, van het Activiteitenbesluit blijft het geluid als gevolg van het komen en gaan van bezoekers bij inrichtingen waar uitsluitend of in hoofdzaak horeca-, sport- en recreatieactiviteiten plaatsvinden, buiten beschouwing bij het bepalen van het maximale geluidsniveau. De raad heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de wettelijke grenswaarden niet worden overschreden. Voorts heeft de raad bedoelde geluidhinder in het kader van de vereiste belangenafweging bij het besluit tot vaststelling van het plan betrokken. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau.
Het betoog faalt.
2.6. [appellanten] stellen dat incidentele evenementen in de voorziene sporthal ten onrechte niet in het plan zijn uitgesloten. Daartoe betogen zij dat bij een dergelijk evenement het geluidsniveau de wettelijke normen zal overschrijden en dat ter voorkoming daarvan in het plan maatregelen moeten worden genomen.
2.6.1. Ingevolge artikel 5, onder 5.1.1., van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportactiviteiten, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, horeca, sanitaire voorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.
2.6.2. De raad heeft zich in de stukken en ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat ingevolge voornoemd artikel op de gronden met de bestemming "Sport" enkel sport- en bewegingsactiviteiten zijn toegestaan, evenals gebruik van de daarbij behorende (ondergeschikte) en omschreven functies zoals een horecavoorziening en dat ander gebruik in het plan niet is toegestaan. De stelling van [appellanten] dat in het plan incidentele evenementen zoals een musical of een voorstelling op bedoelde gronden niet zijn uitgesloten, mist dan ook feitelijke grondslag.
Dit betoog faalt.
2.7. Het betoog van [appellanten] gericht tegen paragraaf 2.3.2 van de plantoelichting, faalt. Daartoe overweegt de Afdeling dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, zodat daaraan geen bindende betekenis toekomt.
2.8. [appellanten] zijn bevreesd voor waardedaling van hun woning na realisatie van het plan. De Afdeling ziet geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.9. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Groen" en het plandeel met de bestemming "Verkeer en Verblijf";
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010
458.