201000236/1/H3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 december 2009 in zaak nr. 09/3009 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college de aanvraag van [appellant] om gehandicaptenparkeervoorzieningen afgewezen.
Bij besluit van 15 april 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door W.G.C. Wijsman, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart kunnen voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, wordt een gehandicaptenparkeerkaart niet afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, wordt, ingeval de gehandicaptenparkeerkaart wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer, het geneeskundig onderzoek verricht door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (hierna: de GGD) dan wel - bij externe advisering - door een vanwege het gemeentelijk gezag aangewezen deskundige.
Volgens artikel 2 van het Besluit Stadsgewestelijke gehandicaptenparkeerkaart kan een stadsgewestelijke gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt aan bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 doch niet meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.2. Het college heeft zich in het in bezwaar gehandhaafde besluit van 3 februari 2009 met verwijzing naar het door een arts van de GGD opgestelde sociaal-medisch advies van 25 november 2008 op het standpunt gesteld dat [appellant] geen loopbeperking van langdurige aard heeft en in redelijkheid in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen.
2.3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, overwogen dat de stukken die [appellant] in bezwaar heeft overgelegd niet maken dat aan de juistheid van het advies van de GGD moet worden getwijfeld en dat het college mocht uitgaan van de juistheid van dit advies. Het college heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht de aanvraag voor zowel een gehandicaptenparkeerkaart als een gehandicaptenparkeerplaats afgewezen.
2.4. De Afdeling ziet geen grond voor een ander oordeel dan dat van de rechtbank. Ten aanzien van het betoog dat de huisarts van [appellant] heeft vermeld dat [appellant] maximaal 50 meter achtereen kan lopen, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten de vraag of een verklaring van een huisarts, gelet op de vertrouwensrelatie die deze met zijn patiënt heeft, als objectief kan worden aangemerkt, uit de brief van de huisarts volgt dat hij na het lopen van 40 tot 50 meter pijn heeft in zijn been. Hieruit volgt niet dat het onmogelijk is om meer dan 200 meter aan een stuk te voet te overbruggen. Het hoger beroep betreft voor het overige een niet nader gemotiveerde herhaling van de argumenten die [appellant] bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze terecht en op goede gronden verworpen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010