201002550/2/R3.
Datum uitspraak: 29 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Wûnseradiel,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Papiermolen Makkum" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 maart 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 18 maart 2010. Bij brief, bij de Raad van State eveneens ingekomen op 17 maart 2010, hebben zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 16 juli 2010, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door N.J. Bakker, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout & Wiarda juristen en rentmeesters, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De raad wijst erop dat niet alle verzoekers zienswijzen tegen het ontwerpplan naar voren hebben gebracht. De voorzitter ziet hierin geen aanleiding om het verzoek reeds hierom af te wijzen. Vast staat dat in ieder geval Breed een zienswijze tegen het ontwerpplan naar voren heeft gebracht. Anders dan de raad kennelijk veronderstelt, vinden de in beroep aangevoerde gronden hun grondslag in deze zienswijze, nu daarin het gehele plan is bestreden. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat in zoverre sprake zal zijn van een ontvankelijk beroep.
2.3. Het plan voorziet in een bedrijventerrein ten zuiden van Makkum.
2.4. Ter zitting heeft de raad aangeven dat niet zal worden gewacht met de realisatie van het bedrijventerrein totdat de uitspraak in de bodemprocedure bekend is gemaakt. Gelet hierop is met het verzoek om voorlopige voorziening een spoedeisend belang gemoeid.
2.5. Breed vreest voor een verstoring van de in het plangebied aanwezige diersoorten, waaronder de bittervoorn, als gevolg van de aanleg van het bedrijventerrein. Verder vreest zij schadelijke gevolgen voor de naastgelegen Natura 2000-gebieden "Het IJsselmeer" en "De Friese IJsselmeerkust", welk laatstgenoemd gebied tevens een beschermd natuurmonument is.
2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de Flora- en faunawet niet aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan. Verder brengt de raad naar voren dat gezien de afstand en de aard en de omvang van de ingrepen in het plangebied geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten zijn.
2.5.2. In hetgeen Breed heeft aangevoerd ziet de voorzitter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet heeft kunnen aansluiten bij de bevindingen van het bureau BügelHajema met betrekking tot de soortenbescherming die zijn weergegeven in de rapporten "Onderzoek Flora- en faunawet bedrijventerrein De Papiermolen te Makkum" uit 2006 en "Aanvullend ecologisch onderzoek bedrijventerrein De Papiermolen Makkum" uit 2008. Uit de rapporten blijkt onder meer dat in de Kleine Zijlroede de beschermde bittervoorn voorkomt. Nu de uitloper van de Kleine Zijlroede krachtens het plan kan, en naar ter zitting is medegedeeld, ook zal worden gedempt, is blijkens voornoemde rapporten een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor de bittervoorn nodig. Niet is gebleken dat de raad heeft onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten valt dat deze ontheffing zal kunnen worden verleend. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft de raad zich zonder dit onderzoek niet op het standpunt kunnen stellen dat de Flora- en faunawet niet op voorhand aan de uitvoering van het plan in de weg zal staan.
2.5.3. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, voor zover thans van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.
2.5.4. Volgens voornoemde rapporten zijn er gezien de afstand tot het plangebied en de aard en omvang van de ingrepen geen directe effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten. Tussen deze gebieden en het plangebied is wel een ecologische relatie aanwezig. Gezien de aard en omvang van de ingrepen zijn er echter minimale effecten te verwachten, aldus de rapporten.
Naar het oordeel van de voorzitter kan uit deze formulering nog niet de conclusie worden getrokken dat significante gevolgen voor de Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten, zoals bedoeld in artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Natuurbeschermingswet 1998, en daarom van een passende beoordeling kon worden afgezien. Bovendien is niet zonder meer te begrijpen waarom er, gelet op de afstand tot het plangebied en de aard en omvang van de ingrepen, geen effecten op de Natura 2000-gebieden zouden plaatsvinden. De afstand tot het dichtstbijzijnde beschermde gebied is ongeveer 250 meter en het plan voorziet mede in de plaatsing van windmolens bij bedrijfsgebouwen. Ter zitting is door de raad erkend dat deze windmolens niet zijn betrokken in het onderzoek.
2.5.5. Gelet op het voorgaande verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure van deze zaak tot het oordeel zal komen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzitter ziet dan ook aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. De overige gronden van het verzoek behoeven gelet op het vorenstaande geen bespreking meer.
2.7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Wûnseradiel van 14 december 2009 waarbij het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Papiermolen Makkum" is vastgesteld;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Wûnseradiel tot vergoeding van bij [verzoekers] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 49,45 (zegge: negenenveertig euro en vijfenveertig cent), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
III. gelast dat de raad van de gemeente Wûnseradiel aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Boermans
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2010