ECLI:NL:RVS:2010:BN3176

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907428/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.G.C. Wiebenga
  • D.A.C. Slump
  • M.A.A. Mondt-Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Homoet' vastgesteld door de gemeente Buren

Op 30 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Buren het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Homoet' vastgesteld. Tegen dit besluit hebben twee appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen dat het plan in strijd is met provinciaal beleid en de gemeentelijke Structuurvisie, en dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen voor hun bedrijven en de omgeving. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 16 april 2010 behandeld. De appellanten voeren aan dat de bestemming 'Bedrijf-B' voor een kavel ten zuidwesten van hun agrarische bedrijf niet aanvaardbaar is, omdat de rode contouren worden overschreden en er geen toestemming van de provincie is verkregen. De raad stelt dat de overschrijding van de rode contouren is gecompenseerd en dat er een uitzondering is gemaakt voor de kavelgrootte. De Afdeling oordeelt dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met de Structuurvisie en dat de gekozen locatie voor de opslag van boten passend is. De Afdeling vernietigt echter het besluit van de raad voor het plandeel met de bestemming 'Bedrijf-B' voor de kavel in de noordoostelijke hoek van het bedrijventerrein, omdat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat deze kavel betrokken is in de relevante onderzoeken. Het beroep van de tweede appellanten wordt ongegrond verklaard. De raad wordt veroordeeld in de proceskosten van de eerste appellant.

Uitspraak

200907428/1/R2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Buren,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Buren (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Homoet" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft haar beroep aangevuld bij brief van 19 oktober 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad en [appellante sub 1] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2010, waar [appellante sub 1], bijgestaan door mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten, [appellanten sub 2], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Padmos, ir. F.M. Pos en drs. M.A.H. Schoppink, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Wehkamp B.V., vertegenwoordigd door mr. J.P. de Niet en mr. J.H. Drenth.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de realisering van een bedrijventerrein tussen Maurik en Eck en Wiel. Het plangebied grenst in het noorden aan de Buitenweg, in het oosten aan het bedrijventerrein Doejenburg, in het zuiden aan de Homoetseweg en in het westen aan de bedrijfsgebouwen van Wehkamp B.V.
Het beroep van [appellante sub 1]
2.2. [appellante sub 1] exploiteert een agrarisch loonbedrijf annex veehouderijbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Zij kan zich niet verenigen met de bestemming "Bedrijf-B" voor zover het betreft de kavel ten zuidwesten van haar bedrijf (hierna: de kavel).
Hiertoe voert [appellante sub 1] aan dat door toevoeging van de kavel aan het plangebied de zogenoemde rode contouren worden overschreden. Uit niets blijkt volgens [appellante sub 1] dat het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland daarmee heeft ingestemd.
Ook wat betreft de kavelgrootte is ten onrechte geen toestemming aan het college van gedeputeerde staten gevraagd. Een verwijzing naar het voorheen geldende bestemmingsplan waarin soortgelijke afmetingen voor agrarische gebouwen waren toegestaan is onvoldoende, aldus [appellante sub 1.
2.2.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met het provinciale beleid. Hij acht het aanvaardbaar dat ter plaatse van de kavel de rode contour wordt overschreden nu deze overschrijding wordt gecompenseerd in het westelijke deel van het plangebied, dat ruimschoots binnen de rode contour ligt. Het college van gedeputeerde staten heeft ingestemd met de in het plan voorziene ontwikkeling op de kavel, aldus de raad. Wat betreft de kavelgrootte stelt de raad zich op het standpunt dat in overleg met het college van gedeputeerde staten voor de kavel een uitzondering is gemaakt.
2.2.2. De Afdeling stelt voorop dat ingevolge artikel 9.1.2., eerste lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) is gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening. Ingevolge artikel 9.1.2., vierde lid, van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening blijft de WRO van toepassing op een streekplan als bedoeld in artikel 4a van de WRO. Dit betekent dat een streekplan het rechtsgevolg behoudt dat het onder de WRO had. Uit artikel 4a van de WRO volgt dat het streekplan, behoudens indien sprake is van een concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan.
De Afdeling stelt vast dat het streekplan, voor zover hier van belang, geen concrete beleidsbeslissingen bevat. Anders dan [appellante sub 1] kennelijk meent, was de raad derhalve niet zonder meer gehouden het provinciale beleid te volgen. Wel diende de raad het provinciale beleid op dit punt in de afweging mee te wegen als een bij het plan betrokken omstandigheid. Nu de raad zich blijkens het bestreden besluit heeft aangesloten bij het provinciale beleid en dit beleid als een omstandigheid bij de afweging heeft betrokken, terwijl voorts het college van gedeputeerde staten heeft aangegeven met dit besluit in te stemmen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad het plan in zoverre niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen.
Wat betreft de kavelgrootte is van de zijde van de raad ter zitting verklaard dat met het verleggen van de rode contour de kavel wordt geacht daar binnen te vallen, zodat de norm die ten aanzien van de maximale kavelgrootte geldt (0,5 hectare voor lokale bedrijventerreinen buiten het rode raamwerk) niet meer van toepassing is. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk.
2.3. [appellante sub 1] stelt dat voor zover het plan ter plaatse van de kavel de bouw van een loods bestemd voor de opslag van boten mogelijk maakt, het plan in strijd is met de gemeentelijke Structuurvisie Buren in Bloei (hierna: de Structuurvisie), waarin het gebied wordt aangeduid als fiets- en wandelroute. Het plan doet derhalve afbreuk aan het landelijke karakter van het gebied, zoals verwoord in de Structuurvisie, aldus [appellante sub 1].
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bedrijventerrein wordt ontwikkeld in overeenstemming met het beleid zoals neergelegd in de Structuurvisie.
2.3.2. De Structuurvisie, zoals vastgesteld op 11 februari 2003, vermeldt dat uitbreiding van de bedrijventerreinen Doejenburg en Wehkamp mogelijk is tussen de bestaande bedrijventerreinen, ter plaatse van de sportvelden. Uitbreiding naar het oosten is slechts wenselijk ter afronding en inpassing van de bestaande rand van het bedrijventerrein, aangezien voldoende afstand moet worden gehouden tot Eck en Wiel. Voorts is in de Structuurvisie opgenomen dat het recreatief gebruik van het buitengebied dient te worden gestimuleerd. Een uitbreiding van het netwerk van aantrekkelijke fiets-, ruiter- en wandelpaden is wenselijk. Gestreefd wordt naar een netwerk waarin in elk geval de 14 kernen, de waterrecreatiegebieden de Beldert, het Eiland van Maurik, het Lingemeer en de Meent alsmede de belangrijkste verblijfsrecreatieterreinen met elkaar zijn verbonden, aldus de Structuurvisie.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de voorziene uitbreiding van het bedrijventerrein niet in strijd is met de Structuurvisie, nu de kavel in de Structuurvisie niet concreet is aangewezen als fiets- en wandelroute.
2.4. Verder kan [appellante sub 1] zich niet verenigen met de locatie voor de loods. Zij betoogt dat deze locatie vanwege de afstand en het aantal bochten ten opzichte van de haven bij het Eiland van Maurik ongeschikt is, nu deze route over de openbare weg 2,9 kilometer lang is en tal van bochten heeft. De raad heeft volgens [appellante sub 1] ten onrechte niet gekeken naar alternatieve locaties. Op het naastgelegen bedrijventerrein Doejenburg staan thans vijf bedrijfshallen leeg, aldus [appellante sub 1].
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit een oogpunt van bereikbaarheid van de haven bij het Eiland van Maurik de kavel de meest wenselijke locatie voor de opslag van boten is. De afstand tussen de kavel en de haven is nagenoeg gelijk aan die van de haven tot de huidige locatie voor botenopslag. In de in het plan voorziene situatie blijft ook het aantal haakse bochten beperkt, hetgeen het vervoer van boten naar de haven vergemakkelijkt, aldus de raad.
De alternatieve bedrijfshallen op het bedrijventerrein Doejenburg waarnaar [appellante sub 1] verwijst, zijn volgens de raad niet geschikt voor de opslag van boten nu een dergelijke loods een hoogte van twaalf meter vergt, aan welke hoogte de genoemde hallen niet voldoen.
2.4.2. De Afdeling acht de keuze voor de voorziene locatie voor de botenopslag niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de huidige loods gelet op de omvang en de hoogte thans niet meer geschikt is voor de opslag van boten. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad, gezien de goede bereikbaarheid van de kavel en de afstand van de kavel tot de haven bij het Eiland van Maurik, voldoende gemotiveerd dat de onderhavige locatie passend is voor de opslag van boten. De door [appellante sub 1 aangedragen alternatieven zijn door de raad voldoende in de afweging betrokken.
2.5. Verder stelt [appellante sub 1 zich op het standpunt dat de gebruiksmogelijkheden voor de kavel zich ten onrechte niet beperken tot het gebruik voor een botenloods. Zij vreest dat de loods in de zomermaanden voor indooractiviteiten zoals een kartbaan of een speelhal met bijbehorende horeca zal worden gebruikt.
2.5.1. De raad heeft wat betreft de gebruiksmogelijkheden van de kavel aangesloten bij de mogelijkheden die op de overige gronden met de bestemming "Bedrijven-B" in het plan zijn toegelaten. De door [appellante sub 1 gevreesde indooractiviteiten zijn volgens de raad ter plaatse niet toegestaan.
2.5.2. De gronden hebben de bestemming "Bedrijf-B" met de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2 (b≤3.2)'.
Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Bedrijf-B" bestemd voor:
a. doeleinden van handel en bedrijf met bijbehorende erven, terreinen en beplanting, waaronder uitsluitend bedrijven worden verstaan die behoren tot een van de categorieën, zoals deze op de tot het plan behorende Bedrijvenlijst zijn vermeld en overeenkomstig deze ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1", respectievelijk "bedrijf tot en met categorie 3.2" zijn aangegeven, waarbij de aangegeven waarde de ten hoogste toegelaten categorie aangeeft;
b. ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie" tevens een zend/ontvangstinstallatie;
c. parkeervoorzieningen, insteekwegen en erfbeplantingen;
d. overige voorzieningen ten dienste van de bestemming, waaronder in ieder geval worden begrepen pompinstallaties voor motorbrandstoffen uitsluitend voor eigen gebruik door het op het betreffende perceel gevestigde bedrijf en nutsvoorzieningen.
Ingevolge artikel 3.3.2 van de planregels, wordt onder gebruik in strijd met de bestemming "Bedrijf-B" in ieder geval verstaan het gebruik rechtstreeks ten behoeve van detailhandel, met dien verstande dat wel is toegestaan:
a. detailhandel, als ondergeschikte nevenactiviteit van nijverheid en industrie, in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde detailhandel in textiel, schoeisel en lederwaren, voedings-en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen;
b. detailhandel in automobielen, boten en caravans;
c. detailhandel in goederen, welke vanwege het daaraan verbonden gevaar voor brand, explosie en/of milieuverstoring niet op een verantwoorde wijze elders in de dorpsbebouwing in te passen is.
Ingevolge artikel 3.4.1 van de planregels, kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het gestelde in lid 3.1.1 voor het vestigen van een bedrijf, dat past binnen het met het plan beoogde karakter van het betreffende deel van het bedrijventerrein en volgens lid 3.1.1 sub a niet is toegestaan, indien en voor zover uit nader onderzoek is gebleken dat voor het betreffende bedrijf, met het oog op de aard, omvang en mate van beïnvloeding van de omgeving, geen grotere afstand tot een rustige woonwijk, dan wel een rustig buitengebied, behoeft te worden aangehouden dan voor de bedrijven die wel zijn toegestaan, geldt.
De door [appellante sub 1] genoemde indooractiviteiten staan niet vermeld op de Bedrijvenlijst.
2.5.3. Ingevolge artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover van belang, is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met een bestemmingsplan.
2.5.4. Het standpunt van de raad dat voor de gebruiksmogelijkheden ter plaatse van de kavel kon worden aangesloten bij de gebruiksmogelijkheden voor de overige kavels in het plangebied acht de Afdeling niet onredelijk. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de loods in de zomerperiode leeg zal staan, zodat het vanuit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is dat de loods gedurende die periode zal kunnen worden gebruikt voor andere doeleinden, mits dit gebruik in overeenstemming is met hetgeen op grond van artikel 3.1.1 van de planregels in samenhang met artikel 7.10 van de Wro is toegestaan.
Voorts stelt de Afdeling vast dat de door [appellante sub 1 gevreesde indooractiviteiten als een kartbaan of een speelhal op grond van artikel 3.1.1 van de planregels in samenhang met artikel 7.10 van de Wro niet zijn toegestaan. Ingevolge artikel 3.1.1 van de planregels mogen uitsluitend de in de Bedrijvenlijst opgenomen bedrijven tot en met categorie 3.2 op het bedrijventerrein worden gevestigd en de genoemde indooractiviteiten zijn niet in de Bedrijvenlijst opgenomen. De in artikel 3.4.1 van de planregels opgenomen ontheffingsmogelijkheid geldt voor het gehele plangebied en is derhalve niet uitsluitend van toepassing op de kavel. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat voor indooractiviteiten als een kartbaan dan wel horeca-activiteiten geen ontheffing zal worden verleend.
2.6. Voorts kan [appellante sub 1] zich niet verenigen met de maximale te bebouwen oppervlakte en de maximale nokhoogte van 12 meter. Zij vreest dat bebouwing van een dergelijke omvang het open landschappelijke karakter ter plaatse zal aantasten.
2.6.1. Volgens de raad is de maximale bouwhoogte noodzakelijk voor de opslag van boten. Met deze maximale bouwhoogte wordt tevens aangesloten bij de gebruikelijke hoogte voor agrarische bebouwing in het gebied. De raad stelt zich op het standpunt dat de in het plan voorziene loods slechts een beperkte aantasting van het landelijke karakter in de omgeving van de Buitenweg met zich zal brengen.
2.6.2. De andere op het bedrijventerrein gelegen bouwkavels hebben een grotere omvang dan de kavel aan de Buitenweg. Wat betreft de maximale bouwhoogte stelt de Afdeling vast dat voor de overige kavels in het plangebied eveneens een maximale bouwhoogte van twaalf meter geldt en dat deze maximale bouwhoogte aansluit bij de toegestane afmetingen voor (agrarische) bebouwing in het gebied. Voor de kavel geldt voorts over een lengte van 40 meter vanaf de voorzijde van het bouwvlak gelegen aan de Buitenweg, een maximale bouwhoogte van tien meter.
In de directe nabijheid van het plangebied is reeds bedrijfsbebouwing aanwezig, waaronder de bedrijfspanden van Wehkamp B.V. aan de Homoetsestraat en de bedrijfspanden van het aangrenzende bedrijventerrein Doejenburg, zodat de aantasting van de openheid van het landschap ter plaatse niet onaanvaardbaar is. Aan de noordzijde van de kavel, aan de kant van de Buitenweg, is tevens een groenstrook voorzien met een breedte van vier meter.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de omvang van het bouwvlak alsmede de maximale bouwhoogte ter plaatse niet onaanvaardbaar zijn.
2.7. Volgens [appellante sub 1] is de kavel niet betrokken in de ten behoeve van het plan uitgevoerde onderzoeken, zodat geen sprake is van een goede ruimtelijke afweging.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat alle relevante onderzoeken zijn aangevuld in verband met de toevoeging van de kavel.
2.7.2. Ten behoeve van het plan zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd. Hoewel de raad in de stukken en ter zitting heeft gesteld dat alle onderzoeken zijn aangevuld in verband met de toevoeging van de kavel aan het plangebied, kan de Afdeling ten aanzien van het onderzoek naar geluid en luchtkwaliteit, opgesteld door Syncera B.V. op 5 februari 2007, alsmede ten aanzien van de Quickscan natuuronderzoek bedrijventerrein Homoet en het aanvullende natuuronderzoek, beiden uitgevoerd door Ecochore natuurtechniek, evenwel niet vaststellen dat de kavel daarin (aanvullend) is betrokken.
2.7.3. De conclusie is dat hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Bedrijf-B" voor zover het betreft de kavel in de noordoostelijke hoek van het bedrijventerrein niet berust op een deugdelijke motivering.
Het beroep van [appellante sub 1] is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.7.4. Gelet hierop behoeven de overige gronden van [appellante sub 1] met betrekking tot dit plandeel geen bespreking meer.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.8. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met het plan voor zover het betreft de bestemming "Verkeer-V" direct ten oosten van het terrein van Wehkamp B.V.
Zij voeren hiertoe aan dat het plan ten onrechte voorziet in een tweede ontsluitingsweg ten behoeve van de verplaatsing van de ingang van het bedrijf naar de achterzijde van het pand van Wehkamp B.V., aan de kant van de Buitenweg. [appellanten sub 2] vrezen dat het aantal vrachtwagens dat langs de woningen aan de Buitenweg rijdt zal toenemen, hetgeen een onaanvaardbare geluidhinder met zich brengt. Ten onrechte is in het opgestelde verkeerskundig rapport uitgegaan van 100 voertuigbewegingen per dag nu daarbij niet de vertrekkende vrachtwagens zijn meegerekend.
Voorts stellen [appellanten sub 2] dat het verplaatsen van de ingang van Wehkamp B.V. gevolgen heeft voor het aangrenzende fruitteeltbedrijf van [appellante sub 2 b]. Door een toename van de vrachtwagens vergroot de roetuitstoot op het fruitteeltbedrijf en vermindert de kwaliteit van het fruit. [appellanten sub 2] vrezen dat het fruit niet meer zal voldoen aan de geldende richtlijnen en daarom niet meer kan worden aangevoerd op de fruitveiling.
Voorts betogen [appellanten sub 2] dat de chauffeurs van de vrachtwagens, die gebruik maken van de genoemde tweede ontsluitingsweg zullen worden blootgesteld aan een fijne nevel van bestrijdingsmiddelen waarmee het fruit wordt bespoten.
2.8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de geluidbelasting vanwege de extra ontsluiting aan de achterzijde van het pand van Wehkamp B.V. voldoet aan de bepalingen van de Wet geluidhinder. Indien Wehkamp B.V. het laden en lossen wil verplaatsen naar de achterzijde van het terrein dan dient daartoe eerst een revisievergunning te worden aangevraagd. In dat kader zal tevens een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd, aldus de raad. Gelet op de afstand van 15 meter tussen de voorziene ontsluiting en de fruitboomgaard acht de raad een aantasting van de fruitteelt als gevolg van de vrachtwagens niet aannemelijk. Daarbij verwijst de raad naar de afstand tussen diverse boomgaarden aan de Homoetsestraat en de N320, welke weg meer verkeer genereert dan de voorziene weg bij het pand van Wehkamp B.V. Wat betreft de spuitzone van het bedrijf stelt de raad dat deze geen gevolgen heeft voor bedrijfsmatige functies en het verkeer.
2.8.2. De voorziene ontsluiting aan de achterzijde van het terrein van Wehkamp B.V. zal worden aangewend ten behoeve van de bevoorrading van Wehkamp B.V. Niet in geschil is dat op het terrein van Wehkamp B.V. thans ongeveer 100 vervoersbewegingen per dag plaatsvinden. Ter zitting heeft de raad onweersproken gesteld dat het plan geen gevolgen heeft voor het aantal vervoersbewegingen op het terrein zelf. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de mogelijke extra vervoersbewegingen als gevolg van de extra ontsluiting aan de achterzijde van het pand van Wehkamp B.V. leiden tot een onaanvaardbare geluidhinder.
Voorts hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat het fruitteeltbedrijf als gevolg van de tweede ontsluiting een zodanige schade ondervindt als gevolg van de roetuitstoot dat de raad om die reden het plan in redelijkheid niet heeft kunnen vaststellen.
Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege de spuitzone van het fruitteeltbedrijf in redelijkheid het plan niet heeft kunnen vaststellen. Daarbij merkt de Afdeling op dat gelet op de uitspraak van 24 februari 2010 in zaaknr.
200905405/1/R1een weg niet is aan te merken als een gevoelige bestemming wat betreft spuitzones.
2.9. Voorts kunnen [appellanten sub 2] zich niet verenigen met de binnen de bestemming "Bedrijf-B" opgenomen aanduiding ‘zendmast’.
Ter zitting hebben zij aangegeven te vrezen voor schadelijke gezondheidseffecten vanwege de straling afkomstig van de zendmast. Daartoe verwijzen zij naar een aantal (buitenlandse) onderzoeken die zien op het effect van straling op de gezondheid. Verder stellen zij dat de verplaatsing van de mast van de huidige locatie destijds met omwonenden is overeengekomen. Deze bewoners zijn inmiddels verhuisd zodat dit argument volgens [appellanten sub 2] niet meer opgaat. De stelling van de raad dat de mast op de huidige locatie zonder vergunning is opgericht, is volgens hen geen reden voor verplaatsing nu het plan juist de mogelijkheid biedt voor legalisering van de zendmast.
2.9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de zendmast zich thans midden op een uitgeefbare kavel bevindt en voorts niet meer voldoet aan de verleende vergunning. De raad acht de voorziene locatie aanvaardbaar gelet op de afstand tot de dichtstbijzijnde woningen. De afspraken omtrent de verplaatsing van de mast zijn destijds gemaakt met meerdere omwonenden aan de Homoetsestraat, welke omwonenden niet allemaal zijn verhuisd, aldus de raad.
2.9.2. [appellanten sub 2] hebben hun bezwaren tegen de zendmast eerst ter zitting gemotiveerd. De raad heeft op deze bezwaren aldus niet eerder kunnen reageren. Desgevraagd is door de raad ter zitting gesteld dat verplaatsing van de zendmast leidt tot een grotere afstand tot de meest dichtbijgelegen woonbebouwing. Ter zitting is gebleken dat de kortste afstand van de voorziene locatie voor de zendmast tot aan de bestaande woonbebouwing, te weten de woning van [appellante sub 2b], 150 meter bedraagt. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze afstand uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar is.
2.9.3. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
Proceskosten
2.10. De raad dient ten aanzien van [appellante sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Buren van 30 juni 2009, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf-B" met betrekking tot de kavel in de noordoostelijke hoek van het bedrijventerrein;
III. verklaart het beroep van [appellanten sub 2] ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Buren tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Buren aan [appellante sub 1] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.G.C. Wiebenga, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Wiebenga w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010
425-608.