200909808/1/H3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 2 december 2009 in zaak nr. 09-4281 in het geding tussen:
de stichting Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Bij besluit van 29 mei 2009 heeft het CBR geweigerd ten behoeve van [appellant] een verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en E bij B te registreren.
Bij besluit van 12 augustus 2009 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 december 2009, verzonden op 4 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, hoger beroep ingesteld.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juni 2010, waar [appellant] in persoon en het CBR, vertegenwoordigd door S.J.W. van de Vorstenbosch-Blom, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen worden verklaringen van geschiktheid op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen. Het CBR doet van deze registratie mededeling aan de aanvrager.
Ingevolge artikel 101, eerste lid, aanhef en onder b, is het CBR bevoegd te vorderen dat de aanvrager zich op eigen kosten door een of meer door het CBR aangewezen artsen of andere deskundigen laat keuren, dan wel zich onderwerpt aan een technisch onderzoek, verricht door een door het CBR aangewezen deskundige, of aan een rijproef, afgenomen door een door het CBR aangewezen deskundige, indien het CBR over gegevens met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid van de aanvrager beschikt die het vermoeden rechtvaardigen dat de aanvrager niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, registreert het CBR, indien de aanvrager naar zijn oordeel voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (hierna: de regeling) worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 3.2.3 van deze bijlage, getiteld "Gezichtsvelden", luidt:
"Rijbewijzen van groep 1: het horizontale gezichtsveld - bij zien met één of beide ogen - moet minimaal 140 graden zijn.
Rijbewijzen van groep 2: het binoculaire horizontale gezichtsveld dient minstens 140 graden te zijn.
Voor beide groepen rijbewijzen geldt dat het bestaan van afwijkingen in het horizontale gezichtsveld zoals homonyme hemianopsie, afwijkingen in andere meridianen, of de aanwezigheid van scotomen, beoordeling van de geschiktheid in een gespecialiseerd, bij voorkeur academisch, oogheelkundig centrum noodzakelijk maakt. Deze personen kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1, evenwel uitsluitend op grond van een specialistisch rapport en na een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5)".
In paragraaf 3.5, getiteld "Rijtest", is bepaald dat het CBR, indien het voor een juiste oordeelsvorming een rijtest nodig acht, een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid kan inschakelen voor het afnemen ervan. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
2.2. Het CBR heeft aan het besluit van 29 mei 2009 ten grondslag gelegd dat de rijtest die [appellant] op 20 maart 2008 heeft afgelegd door een deskundige praktische rijgeschiktheid van het CBR (hierna: de deskundige) als onvoldoende is beoordeeld.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te oordelen dat het CBR mocht vorderen dat hij zich aan een rijtest onderwierp, heeft miskend dat - samengevat - het CBR mensen ook op hoge leeftijd zonder rijtest geschikt pleegt te verklaren.
2.3.1. Het betoog slaagt niet. Ingevolge paragraaf 3.2.3 van de bij de regeling behorende bijlage kunnen personen, bij wie afwijkingen in het horizontale gezichtsveld bestaan, uitsluitend op grond van een specialistisch rapport en na een positieve rijtest geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Niet in geschil is dat bij [appellant] afwijkingen in het horizontale gezichtsveld zijn vastgesteld. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het CBR onder deze omstandigheden niet slechts bevoegd, doch gehouden was hem aan een rijtest te onderwerpen.
2.3.2. Niet in geschil is dat [appellant], gelet op het onvoldoende resultaat van de rijtest, niet aan de in paragraaf 3.2.3 van de bijlage gestelde eis voldoet. Ingevolge het in deze paragraaf neergelegde voorschrift mocht hij niet geschikt worden verklaard voor het besturen van motorrijtuigen. Aan de omstandigheid dat [appellant], zoals hij stelt, groot belang heeft bij behoud van het rijbewijs, omdat zijn echtgenote slecht ter been is en er nabij zijn woning geen voetpad en winkels zijn, heeft de rechtbank terecht niet de betekenis gehecht die hij daaraan gehecht wilde zien, nu het CBR niet van de geschiktheidseisen mocht afwijken. Dit geldt evenzeer voor de door [appellant] gestelde omstandigheid dat hij voorheen wel rijgeschikt is geacht, hoewel zijn ogen toen slechter waren dan tegenwoordig.
2.4. Dat ook aan personen die slechts met één oog zicht hebben een verklaring van geschiktheid wordt afgegeven, heeft [appellant] voor het eerst in hoger beroep gesteld. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, kan het gestelde reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010