200910231/1/H3.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 december 2009 in zaak nr. 08/4688 in het geding tussen:
de korpsbeheerder van de politieregio Amsterdam-Amstelland (hierna: de korpsbeheerder).
Bij brief van 5 augustus 2008 heeft [appellant] bij de korpsbeheerder bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een besluit op een verzoek van 27 juni 2008 om openbaarmaking van informatie.
Bij brief van 24 november 2008 heeft [appellant] bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het aldus gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 17 december 2008 heeft de korpsbeheerder het door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard en het tegen het besluit van 17 december 2008 ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 7 januari 2010 en 16 maart 2010.
De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 23 juni 2010.
2.1. De korpsbeheerder heeft zich in het besluit van 17 december 2008 op het standpunt gesteld dat hij geen verzoek van 27 juni 2008 heeft ontvangen.
2.2. [appellant] voert aan dat, nu de rechtbank heeft overwogen dat de korpsbeheerder het verzoek van 27 juni 2008 niet heeft ontvangen, zij het in het bezwaarschrift opnieuw gedane verzoek ten onrechte niet als verzoek heeft aangemerkt en het besluit van 17 december 2008 als een besluit op dat verzoek en zij het beroepschrift ten onrechte niet aan de korpsbeheerder heeft doorgezonden om als bezwaarschrift tegen dit besluit te worden behandeld.
Voorts heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte geen aanleiding gezien om de korpsbeheerder tot vergoeding van het griffierecht te veroordelen, nu het beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar aanvankelijk gegrond was. Hieraan doet volgens hem niet af dat het beroep tegen het uitblijven van dat besluit niet-ontvankelijk is verklaard, omdat de korpsbeheerder hangende de beroepsprocedure alsnog een besluit op bezwaar heeft genomen. Ook de omstandigheid dat de rechtbank het beroep tegen dat besluit ongegrond heeft verklaard, doet er niet aan af dat het aanvankelijk gegrond was, aldus [appellant].
2.2.1. Uit het besluit van 17 december 2008 volgt dat daarmee slechts is beoogd een besluit op het door [appellant] tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gestelde verzoek van 27 juni 2008 gemaakte bezwaar te nemen. Dit besluit heeft de rechtbank daarom terecht niet aangemerkt als een besluit op een verzoek dat zou zijn gedaan bij het bezwaarschrift van 5 augustus 2008. Zij hoefde het beroepschrift dan ook niet als bezwaarschrift naar de korpsbeheerder door te sturen. Het betoog faalt.
2.2.2. Ook het betoog van [appellant] dat de rechtbank de korpsbeheerder ten onrechte niet tot vergoeding van het griffierecht heeft veroordeeld, faalt.
Ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het uitblijven van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 13 juni 2001 in zaak nr. 200003274/1; AB 2001, 267, en 29 februari 2008 in zaak nr.
200704608/1), wordt bij toepassing van deze bepaling niet opnieuw griffierecht geheven. Dit houdt in dat het door [appellant] betaalde griffierecht geacht wordt mede te zijn voldaan in het beroep tegen het besluit van 17 december 2008. Dat beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Dat niet tijdig op het bezwaar was beslist, noopte de rechtbank niet om de korpsbeheerder tot vergoeding van het griffierecht te veroordelen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd, voor zover aangevallen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Graat
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010