ECLI:NL:RVS:2010:BN3187

Raad van State

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000722/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.F.J. Bindels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand inzake vergoeding rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 december 2009. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, nadat de raad voor rechtsbijstand op 9 december 2008 een vergoeding had toegekend voor de verleende rechtsbijstand op basis van een toevoeging. De raad had echter het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard op 27 februari 2009. De rechtbank oordeelde dat de raad niet ten onrechte had geconcludeerd dat er geen procureurstoeslag aan [appellante] moest worden toegekend, omdat zij niet tijdig de benodigde informatie had verstrekt ter onderbouwing van haar bezwaar.

Tijdens de zitting op 23 juli 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak behandeld. De raad voor rechtsbijstand was vertegenwoordigd door drs. J. Wijkstra. De Afdeling heeft overwogen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad niet hoefde aan te nemen dat er een procureur was ingeschakeld, omdat [appellante] dit ontkennend had beantwoord op het aanvraagformulier en er geen bewijs was overgelegd dat dit het geval was.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad niet verplicht was om de later overgelegde stukken in de beoordeling van het besluit op bezwaar te betrekken. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201000722/1/H2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], kantoorhoudend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 december 2009 in zaak nr. 09/1680 in het geding tussen:
[appellante]
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (thans: het bestuur van de raad voor rechtsbijstand).
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 december 2008 heeft de raad aan [appellante] voor de door haar op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand een vergoeding toegekend.
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 18 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2010, waar het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door drs. J. Wijkstra, werkzaam bij de raad voor rechtsbijstand, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de rechtsbijstand verstrekt de raad aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: de Bvr) dient de rechtsbijstandverlener, na beëindiging van de verlening van de rechtsbijstand, bij het bureau een aanvraag in tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden.
Ingevolge het tweede lid voegt de rechtsbijstandverlener hierbij, indien de aanvraag betrekking heeft op een procedure of een strafzaak, de uitspraak of beslissing in de zaak, voor zover deze in schriftelijke vorm beschikbaar is.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, stelt het bureau de vergoeding vast op grond van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie en met inachtneming van artikel 2.
2.2. Naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] dat bij de vaststelling van de vergoeding ten onrechte geen procureurstoeslag is toegekend, heeft de raad [appellante] bij brief van 21 januari 2009 verzocht om binnen twee weken vanaf de datum van dagtekening van die brief een nadere motivering te geven. [appellante] heeft hieraan niet voldaan en de raad heeft haar bij brief van 4 februari 2009 nogmaals een termijn van twee weken vanaf de datum van dagtekening gegund. De raad heeft op 18 februari 2009, een dag na de afloop van die termijn, een nader stuk ontvangen van [appellante].
De raad heeft het bezwaar ongegrond verklaard aangezien [appellante], hoewel daartoe afdoende in de gelegenheid gesteld, heeft nagelaten binnen de haar gestelde termijn de benodigde informatie te verstrekken ter onderbouwing van haar bezwaar dat haar een procureurstoeslag toegekend had moeten worden. Voorts heeft de raad ten overvloede overwogen dat in de na de termijn overgelegde beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2009 geen aanleiding is gelegen voor het toekennen van een procureurstoeslag aangezien die op een ander geschil betrekking heeft dan de aanvraag om een vergoeding.
2.3. [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de raad op grond van de bij de aanvraag overgelegde beschikking van de rechtbank Arnhem van 6 november 2008 en de urenspecificatie al had kunnen vaststellen dat een procureur was ingeschakeld. De raad stelt ingevolge artikel 29, tweede lid, van de Bvr de vergoeding vast op grond van de door de rechtsbijstandverlener verstrekte informatie. Op het aanvraagformulier heeft [appellante] de vraag of een wettelijk verplicht procureur in een ander arrondissement is ingeschakeld, ontkennend beantwoord. In de bij de aanvraag gevoegde stukken is evenmin vermeld dat een procureur is ingeschakeld. Gelet op deze door [appellante] aan de raad beschikbaar gestelde informatie heeft de rechtbank terecht overwogen dat de raad in bezwaar niet hoefde aan te nemen dat voor deze procedure wel een procureur was ingeschakeld en dat de raad [appellante] om aanvullend bewijs mocht vragen.
2.4. Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht het eerst in beroep door [appellante] overgelegde verzoekschrift van de procureur en diens declaraties bij de beoordeling van het besluit op bezwaar buiten beschouwing gelaten. Bij de beoordeling van een besluit op bezwaar moet immers worden uitgegaan van de zich ten tijde van het nemen van dat besluit voordoende feiten en omstandigheden. Nu [appellante] die stukken niet in bezwaar heeft overgelegd, heeft de raad met die stukken bij het besluit van 27 februari 2009 geen rekening kunnen houden. Om dezelfde reden zal evenmin de door [appellante] in hoger beroep overgelegde verwijzingsbeschikking van de rechtbank Utrecht van 24 juli 2008 in de oordeelsvorming worden betrokken.
2.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, anders dan [appellante] betoogt, terecht overwogen dat de raad terecht heeft geconcludeerd dat niet is aangetoond dat voor de procedure waarop de aanvraag betrekking heeft een procureur in een ander arrondissement is ingeschakeld.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010
85-609.