200908571/1/H2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten] (hierna: gezamenlijk [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 september 2009 in zaken nrs. 08/8927, 08/8971, 08/8881, 08/9038 en 09/755 in het geding tussen:
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, het natuurgebiedsplan Krimpenerwaard vastgesteld.
Bij uitspraak van 30 september 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij fax, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 december 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2010, waar D.A. [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.A.H. van Erven en M. Dootjes, zijn verschenen.
2.1. Het besluit tot vaststellen van het natuurgebiedsplan berust op artikel 13, eerste lid, van de Subsidieregeling natuurbeheer Zuid-Holland. Ingevolge deze bepaling kan het college ten behoeve van de uitvoering van deze regeling natuurgebieden begrenzen met de vaststelling van natuurgebiedsplannen.
2.2. [appellant] is eigenaar van agrarische gronden die binnen de grenzen van het natuurgebiedsplan liggen. Voorts is hij eigenaar van een wiel, dat buiten het natuurgebiedsplan ligt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het omzetten van terreinen binnen het plangebied van landbouw naar natuur niet noodzakelijk is en dat de daarmee beoogde peilverhoging van het grondwater - om op die wijze bodemdaling tegen te gaan - ook zonder omzetting kan worden bewerkstelligd. Het college heeft volgens [appellant] onvoldoende onderzoek gedaan naar mogelijkheden om het waterpeil te verhogen met behoud van de functie landbouw. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de vaststelling van het natuurgebiedsplan een afdamming van water mogelijk maakt waardoor het polderwater min of meer stil komt te staan. De afdamming leidt tot stilstaand water in het wiel, waardoor migratie en remigratie van vissen onmogelijk wordt en zo de flora en fauna wordt vernietigd, hetgeen in strijd is met de Kaderrichtlijn Water, aldus [appellant]. Voorts voert [appellant] aan dat het natuurgebiedsplan gevolgen heeft voor de omgeving en dat hiermee ten onrechte geen rekening is gehouden.
2.3.1. De vaststelling van een natuurgebiedsplan heeft volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 9 april 2008 in zaak nr.
200705636/1en de uitspraak van 12 november 2008 in zaak nr.
200801619/1) in planologisch opzicht geen directe gevolgen voor de in het gebied, waarop het natuurgebiedsplan ziet, gelegen gronden. Door die vaststelling wordt de bestemming van die gronden noch het gebruik daarvan gewijzigd. Het plan geeft de omtrek weer van het gebied waarvoor subsidie kan worden gevraagd ter bevordering van een robuuste natte zone als onderdeel van de westelijke Natte As, ook wel Groene Ruggengraat genaamd, waarbij voorts ecologische verbindingszones worden ontwikkeld. Dit heeft geen gevolgen voor het bestaande gebruik van de in het gebiedsplan begrepen gronden.
De vaststelling van een natuurgebiedsplan heeft voorts ook geen directe gevolgen voor het waterbeheer binnen het plangebied. De bevoegdheid tot het nemen van peilbesluiten is voorbehouden aan waterschappen. Evenmin biedt een natuurgebiedsplan rechtstreeks grondslag voor het afdammen van watergangen.
Hetgeen [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd faalt derhalve, aangezien de vaststelling van het natuurgebiedsplan niet de door [appellant] in zijn hoger beroepschrift vermelde gevolgen kan hebben. [appellant] zal zijn bezwaren omtrent bestemmingsplanherzieningen, de peilhoogte en de afdamming in procedures tegen daartoe strekkende besluiten naar voren dienen te brengen.
2.4. Hetgeen [appellant] in hoger beroep verder heeft aangevoerd, te weten - kort samengevat - dat er onvoldoende draagvlak is voor het natuurgebiedsplan, alsmede dat ten onrechte de inmiddels in gang gezette zogenoemde mer-procedure niet is afgewacht, komt neer op een herhaling van beroepsgronden die de rechtbank terecht en op goede gronden heeft verworpen. [appellant] heeft in het hoger beroepschrift op geen enkele wijze aangevoerd waarom dat oordeel van de rechtbank niet juist is.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010