ECLI:NL:RVS:2010:BN3684

Raad van State

Datum uitspraak
2 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003349/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bestemmingsplan Werklandschap Overasselt

Op 17 december 2009 heeft de raad van de gemeente Heumen het bestemmingsplan "Werklandschap Overasselt" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de verzoekster, een bedrijf dat zich bezighoudt met de verkoop, reparatie en onderhoud van tuin- en parkmachines, op 7 april 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens heeft zij verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat het plan in werking treedt en bouwvergunningen worden verleend voor een woonzorggebouw en bedrijfswoningen op minder dan vijftig meter afstand van haar bedrijf. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 20 juli 2010 ter zitting behandeld, waar de verzoekster en de raad van de gemeente Heumen vertegenwoordigd waren.

De voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekster betoogde dat de raad haar bedrijf ten onrechte heeft ingedeeld in milieucategorie 2, terwijl zij van mening is dat haar activiteiten onder milieucategorie 3.1 vallen, wat een grotere richtafstand van vijftig meter vereist. De raad heeft echter gesteld dat de indeling correct is en dat de richtafstand van dertig meter, zoals aanbevolen in de brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, gevolgd is.

De voorzitter heeft vastgesteld dat de verzoekster geen overtuigende gegevens heeft overlegd die aantonen dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat haar bedrijf onder categorie 2 valt. Ook is er geen bewijs dat het plan de bouw van woningen mogelijk maakt op een afstand die haar bedrijfsvoering zou belemmeren. Gezien het spoedeisende belang van de raad om het plan uit te voeren, heeft de voorzitter het verzoek afgewezen. Er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

201003349/2/R2.
Datum uitspraak: 2 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Heumen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009 heeft de raad van de gemeente Heumen het bestemmingsplan "Werklandschap Overasselt" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van dezelfde datum heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. H.Y.L. Goddijn en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door Th.G. Kateman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de totstandkoming van relatief lichte bedrijvigheid, bedrijfswoningen, kantoren en een woonzorggebouw. Het plangebied is gelegen op de hoek Kasteelsestraat/Schoonenburgseweg aan de noordzijde van de kern Overasselt.
2.3. [verzoekster] beoogt met haar verzoek te voorkomen dat het plan inwerking treedt en op grond daarvan bouwvergunningen worden verleend voor een woonzorggebouw en bedrijfswoningen op minder dan vijftig meter afstand van haar bedrijf en dat als gevolg daarvan een onomkeerbare situatie ontstaat. Haar bedrijf omvat verkoop, reparatie en onderhoud van tuin- en park¬machines. [verzoekster] betoogt dat de raad haar bedrijf ten onrechte als een bedrijf behorend tot de milieucategorie 2 met een aan te houden richtafstand van dertig meter heeft aangemerkt, nu deze bedrijfsactiviteiten niet als zodanig worden genoemd in de bijlage "Staat van bedrijfsactiviteiten" die behoort bij de planregels. Haar bedrijfsactiviteiten rechtvaardigen een indeling in milieucategorie 3.1 met een aan te houden richtafstand van vijftig meter. [verzoekster] betoogt verder dat de raad bij de beoordeling van haar bedrijfssituatie ten onrechte is uitgegaan van de meetresultaten van het akoestisch onderzoek van 2 augustus 1999 van de Directie Grondgebied van de gemeente Nijmegen. Nagelaten is de feitelijke situatie ten tijde van de vaststelling van het plan te verifiëren. Onder verwijzing naar de notitie van bureau Peutz van 26 maart 2010 betoogt [verzoekster] dat de raad de akoestische gevolgen van het plan voor haar bedrijfssituatie niet op juiste wijze heeft beoordeeld.
2.4. De raad stelt zich op het standpunt dat de bedrijfssituatie van [verzoekster] wordt begrepen onder categorie 2 "Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven" van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De raad heeft de aanbevelingen gevolgd van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 2009 (hierna: de brochure), waarbij als richtafstand voor een dergelijk bedrijf tot woningen in een situatie als hier aan de orde minimaal dertig meter wordt aangehouden. Verder heeft de raad bij de vaststelling van het plan, voor zover het de akoestische situatie van het bedrijf van [verzoekster] betreft, de in 1999 aan het bedrijf verleende milieuvergunning als uitgangspunt genomen.
2.5. Ter zitting is gebleken dat [belanghebbende] op korte termijn wenst te beginnen met de uitvoering van het plan. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat een spoedige aanvang van de uitvoering van het plan geboden is met het oog op het behoud van toegezegde subsidies. Gelet hierop acht de voorzitter in deze procedure een spoedeisend belang aanwezig.
2.5.1. De voorzitter is van oordeel dat [verzoekster] geen gegevens heeft verstrekt waaruit blijkt dat de raad zich bij de vaststelling van het plan ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het geëxploiteerde bedrijf wordt begrepen onder categorie 2 "Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven" van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die behoort bij de planregels. Verder ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat de raad niet heeft mogen aansluiten bij de in de brochure genoemde richtafstand van minimaal dertig meter die wordt aanbevolen vanaf een bedrijf tot woningen in een situatie als hier aan de orde. Daarnaast is niet gebleken dat het plan de bouw van bedrijfswoningen mogelijk maakt op een zodanige afstand van het bedrijf van [verzoekster] dat haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd vanwege nadelige geluidseffecten van het bedrijf ter plaatse van die bedrijfswoningen.
2.5.2. Voorts neemt de voorzitter in aanmerking dat [verzoekster] met de notitie van bureau Peutz van 26 maart 2010 noch op andere wijze aannemelijk heeft gemaakt dat de in 1999 krachtens de Wet milieubeheer onherroepelijke vergunde bedrijfssituatie niet als uitgangpunt genomen kon worden bij de vaststelling van het plan. Daarbij is niet zonder betekenis dat [verzoekster] na het verlenen van die vergunning geen herziening daarvan heeft aangevraagd en evenmin een melding van een bedrijfswijziging heeft gedaan krachtens de Wet milieubeheer. Verder acht de voorzitter van belang dat op 2 mei 2007 bij [verzoekster] een milieucontrole is uitgevoerd, waarbij is geconstateerd dat het bedrijf nog steeds overeenkomstig de in 1999 verleende milieuvergunning in werking was. Van die controle is een verslag gemaakt dat is toegezonden aan [verzoekster]. [verzoekster] heeft niet gereageerd op dat verslag. Ter zitting heeft [verzoekster] verklaard dat zij geen uitbreidingsplannen met haar bedrijf heeft.
2.5.3. Het voorgaande in aanmerking nemende ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd onvoldoende grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Het verzoek komt derhalve niet voor inwilliging in aanmerking.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Broekman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2010
12.