201002309/2/R2.
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Rabobank Noordoostpolder-Urk U.A., gevestigd te Emmeloord,
verzoekster,
de raad van de gemeente Noordoostpolder,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2010, kenmerk 1307-3, heeft de raad het bestemmingsplan "Emmeloord Centrum 1, herziening De Deel e.o." vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft onder meer de Rabobank bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 mei 2010, heeft de Rabobank de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 juli 2010, waar de Rabobank, vertegenwoordigd door mr. J. van Vulpen, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer en A. Klijnstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft betrekking op het gebied De Deel dat in het centrum van Emmeloord ligt. Het plan voorziet in de herinrichting van dit gebied, door onder andere de bouw van winkels, woningen, kantoren, horecagelegenheden en sociaal-culturele voorzieningen.
2.3. De Rabobank verzoekt schorsing van het plan teneinde onomkeerbare situaties te voorkomen. Ter zitting heeft de Rabobank toegelicht dat het verzoek in het bijzonder is gericht tegen de plandelen met de bestemmingen "Centrum" en de aanduiding "parkeergarage". Zij voert daartoe onder meer aan dat het plan niet zal worden gerealiseerd binnen de planperiode. De Rabobank wijst in dit verband op het gelijktijdig met het vaststellingsbesluit aangenomen amendement van de raad waarin is bepaald dat op korte termijn een nieuw bestemmingsplan dient te worden opgesteld. Hoewel het plan dus wellicht niet wordt gerealiseerd, is het toch mogelijk een bouwvergunning te verlenen als het plan in werking zou treden.
2.3.1. Bij het besluit tot vaststelling van het plan heeft de raad een amendement aangenomen, waarbij is besloten een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Volgens het amendement dient een nieuw bouwplan van de projectontwikkelaar bij de opstelling van het bestemmingsplan als uitgangspunt te worden genomen. Tevens moet rekening worden gehouden met onder meer de zienswijze van de Rabobank. Met het voorliggende plan wordt volgens het amendement vastgesteld of er kan worden gebouwd op De Deel en met het nieuwe plan wordt vastgesteld hoe er zal worden gebouwd.
2.3.2. De raad stelt dat in deze procedure het vaststellingsbesluit ter beoordeling voorligt en niet het amendement. Het amendement heeft volgens de raad uitsluitend tot doel dat het bestemmingsplan wordt aangepast aan een nieuw, nog op te stellen, bouwplan voor het plangebied. De raad merkt op dat de onderhandelingen hiertoe met de projectontwikkelaar nog niet zijn afgerond. Verder stelt de raad dat het plandeel met de bestemming "Kantoor", van groot belang is voor welke ontwikkeling op De Deel dan ook en dat realisering daarvan bij niemand op bezwaren stuit. De raad stelt dat hij deze gronden deels in eigendom heeft en dat voor de realisering hiervan een aparte overeenkomst is gesloten, los van de overeenkomst met de projectontwikkelaar.
2.4. Ingevolge artikel 3.1., tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), voor zover van belang, wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld.
Uit artikel 3.1., tweede lid, van de Wro volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat en dat het in beginsel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen deze planperiode zullen worden verwezenlijkt.
2.4.1. Naar het oordeel van de voorzitter kan, anders dan de raad stelt, in deze procedure niet voorbij worden gegaan aan het amendement van de raad dat gelijktijdig met het vaststellingsbesluit van het plan is aangenomen.
De voorzitter begrijpt de uitleg van de raad aldus dat met het amendement is beoogd om een nieuw bestemmingsplan op te stellen dat wordt afgestemd op een nieuw bouwplan voor het plangebied. Naar ter zitting is bevestigd onderhandelen de raad en de projectontwikkelaar thans over een nieuw bouwplan dat afwijkt van het bouwplan dat ten grondslag ligt aan het plan, onder meer wat betreft het aantal woningen, de winkelvloeroppervlakte, de wijze van parkeren en de hoogte en de vorm van de bebouwing. De raad heeft ter zitting uiteengezet dat in een samenwerkingsovereenkomst uitdrukkelijk tussen partijen is overeengekomen dat gezamenlijk een nieuw bouwplan wordt opgesteld voor het plangebied. Het uitgangspunt is volgens de raad derhalve dat gekozen wordt voor een nieuwe inrichting van het plangebied. Daarbij worden, zo heeft de raad toegelicht, de door de Rabobank aangevoerde bezwaren betrokken. Volgens de raad is echter niet uitgesloten dat, indien de onderhandelingen met de projectontwikkelaar niet succesvol worden afgerond, het voorliggende plan alsnog wordt gerealiseerd.
2.4.2. Gezien het voorgaande is de voorzitter er niet van overtuigd dat het plan binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Voor een voorlopige beoordeling van de beroepsgronden van de Rabobank ziet de voorzitter derhalve thans geen aanleiding. Anderzijds heeft de Rabobank wel belang bij een schorsing van de door haar bestreden delen van het plan voor het geval de onderhandelingen van de gemeente met de projectontwikkelaar niet slagen. Na afweging van de wederzijdse belangen en in aanmerking genomen de hiervoor weergegeven gang van zaken, ziet de voorzitter aanleiding het vaststellingsbesluit te schorsen, met uitzondering van de plandelen met de bestemming "Kantoor", "Wonen" en "Groen", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart. Voor het schorsen van deze plandelen ziet de voorzitter geen aanleiding nu het verzoek hierop in essentie geen betrekking heeft, deze plandelen geen deel uitmaken van het plan dat met de projectontwikkelaar wordt voorbereid en gezien het belang dat er volgens de raad bestaat bij spoedige realisering van het kantoorgebouw.
2.5. De overige gronden van het verzoek behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van 18 februari 2010, kenmerk 1307-3, met uitzondering van het gearceerde deel zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Noordoostpolder tot vergoeding van bij de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid de Coöperatieve Rabobank Noordoostpolder-Urk U.A. in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad van de gemeente Noordoostpolder aan de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid de Coöperatieve Rabobank Noordoostpolder-Urk U.A. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Troost
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010