200904567/1/R2.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
De coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. (hierna: MOB), gevestigd te Nijmegen,
appellante,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 18 februari 2008 heeft het college vergunning ingevolge artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) verleend voor de bestaande nertsenhouderij aan de Drosteweg 14 te Putten.
Bij besluit van 15 mei 2009 heeft het college het door MOB hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft MOB bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2010, waar MOB, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, werkzaam bij Wösten Juridisch Advies, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.F.H.A. Tillie en ir. A. Fopma, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2.1. MOB stelt zich op het standpunt dat haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Daartoe betoogt zij dat de Nbw 1998, zoals deze luidt na de wetswijziging van 1 februari 2009, geen bepaling bevat op grond waarvan een verleende vergunning van rechtswege kan vervallen. Voorts stelt MOB dat het college bij de bepaling of sprake is van bestaand gebruik is uitgegaan van een onjuist referentiepunt en dat ten onrechte geen passende beoordeling is uitgevoerd.
2.2. In het bestreden besluit is vermeld dat sprake is van bestaand gebruik als bedoeld in artikel 1, onder m, van de Nbw 1998, zoals deze luidt vanaf 1 februari 2009, en dat de nertsenfokkerij daardoor niet langer vergunningplichtig is op grond van die wet. In het besluit is voorts vermeld dat nu de bij besluit van 18 februari 2008 verleende vergunning van rechtswege is vervallen bij de inwerkingtreding van voornoemd artikel, MOB geen procesbelang meer heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar. Gelet daarop wordt MOB in het door haar ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.3. De Afdeling stelt vast dat de Nbw 1998 geen grondslag biedt voor het van rechtswege vervallen van een vergunning die is verleend in het kader van deze wet. Het ontbreken van een dergelijke grondslag heeft tot gevolg dat indien door het inwerkingtreden van de wetswijziging van 1 februari 2009, de handelingen waarvoor vergunning is aangevraagd niet meer onder de werking van artikel 19d, eerste lid, van de Nbw 1998 vallen, een voor deze datum verleende vergunning niet van rechtswege vervalt. Deze vergunning verliest slechts zijn geldigheid na een intrekking daarvan door het bevoegde gezag.
De Afdeling stelt vast dat de bij besluit van 18 februari 2008 verleende vergunning niet door het college is ingetrokken door herroeping van voornoemd besluit. Nu bedoelde vergunning nog altijd geldig is, heeft het college, zoals ter zitting erkend, MOB ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaren tegen voornoemd besluit.
2.4. In hetgeen MOB heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. De Afdeling ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu op 31 maart 2010 de Nbw 1998 is gewijzigd en ten aanzien van de eventuele gevolgen van die wetswijziging voor de te nemen beslissing op bezwaar eerst een standpunt van het college noodzakelijk is.
Evenmin ziet de Afdeling aanleiding om, zoals ter zitting verzocht door het college, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, nu deze rechtsgevolgen enkel bestaan uit de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van MOB.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 15 mei 2009, kenmerk 2007-001557;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan Coöperatie Mobilisation For The Environment U.A. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Sloten w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010