201000896/1/M1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Appingedam,
verweerder.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college het verzoek van [appellant] om met toepassing van artikel 2.1, derde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) maatwerkvoorschriften te stellen voor het Texaco-tankstation, gelegen aan de Farmsumerweg 60-62 te Appingedam, afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2009, verzonden op 16 december 2009, heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, en het college, vertegenwoordigd door W.D. van Laar en M.H. van de Beld, beide werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit voorkomt degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder h, van dit artikel wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid mede verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen voor zover het desbetreffende aspect bij of krachtens dit besluit niet uitputtend is geregeld. Deze maatwerkvoorschriften kunnen mede inhouden dat de door de inrichting te verrichten activiteiten worden beschreven alsmede dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
Ingevolge artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder beleidsregel verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene maatregel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
2.2. Het betoog van [appellant] komt erop neer dat het college ten onrechte heeft geweigerd maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming van lichthinder. Volgens [appellant] moet de exploitant van de inrichting worden verplicht de lichtbakken met de Texaco-belettering van de zijgevel naar de voorgevel van het tankstation te verplaatsen en de zogeheten redlining aan de gehele zijgevel uit te schakelen. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat de lichtbakken en de redlining een rood lichtschijnsel in zijn woning veroorzaken. Voorts zou naar het oordeel van [appellant] in een maatwerkvoorschrift moeten worden bepaald dat metingen worden verricht ter bepaling van de mate waarin de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt.
2.2.1. Het college is van oordeel dat geen grond bestaat voor het stellen van maatwerkvoorschriften. Het college voert hiertoe onder meer aan dat wordt voldaan aan de norm voor de verlichtingssterkte op de gevel, zoals beschreven in de Algemene richtlijn betreffende lichthinder, Deel 4 Reclameverlichting van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (hierna: de Richtlijn). Het college wijst er tevens op dat het met de exploitant van het tankstation afspraken heeft gemaakt om de lichthinder te beperken. Daarbij is overeengekomen dat de openingstijden van het tankstation op werkdagen in de ochtend met een uur worden verminderd en dat de boeiboordverlichting op de zijgevel van het tankstation, ter hoogte van de woning van [appellant], gedeeltelijk wordt uitgeschakeld.
2.2.2. Het college heeft bij de beoordeling de Richtlijn als toetsingskader gehanteerd. In de Richtlijn worden grenswaarden aanbevolen voor de lichtemissie van een verlichtingsinstallatie voor reclamedoeleinden ter voorkoming van lichthinder voor omwonenden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in vier soorten omgevingzones, te weten "E1 natuurgebied", "E2 landelijk gebied", "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college ter beoordeling van de vraag of maatwerkvoorschriften dienden te worden gesteld in redelijkheid mogen aansluiten bij de Richtlijn.
De woning van [appellant] is gelegen aan een drukke doorgaande weg en in de directe omgeving van bedrijven en woningen. De omgeving van het tankstation houdt volgens het college het midden tussen de omgevingszones "E3 stedelijk gebied" en "E4 stadscentrum/industriegebied". De Afdeling acht dit geen onjuiste beoordeling.
2.2.3. Voor de omgevingszones E3 en E4 wordt in tabel 1 van de Richtlijn, voor zover van belang, een grenswaarde genoemd van onderscheidenlijk 10 lux en 25 lux voor de verlichtingssterkte op de gevel.
In opdracht van het college is op 22 september 2009 in de avondperiode op de gevel van de woning van [appellant] een indicatieve meting verricht. De gemeten waarden lagen tussen 5 lux en 10 lux. Deze waarden liggen onder de laagste van voornoemde grenswaarden uit de Richtlijn van 10 lux. Gelet hierop bestond voor het college in het licht van het door hem gehanteerde toetsingskader geen aanleiding om maatwerkvoorschriften te stellen.
[appellant] heeft met de enkele stelling dat in zijn woonkamer in de avond een rood lichtschijnsel optreedt, niet aannemelijk gemaakt dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het college, gelet op artikel 4:84 van de Awb, gehouden was om in afwijking van het door hem gehanteerde toetsingskader maatwerkvoorschriften te stellen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft het college in redelijkheid het verzoek om maatwerkvoorschriften te stellen, kunnen afwijzen.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010