ECLI:NL:RVS:2010:BN3712

Raad van State

Datum uitspraak
11 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002218/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Haarlem

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval in Haarlem. Het college van burgemeester en wethouders van Haarlem heeft op 7 juli 2009 een besluit genomen om een specifieke locatie aan te wijzen voor deze inzamelvoorziening. Dit besluit werd door twee appellanten, wonend in Haarlem, aangevochten. Appellant sub 1 stelde dat zijn beroep niet-ontvankelijk was omdat hij geen bezwaar had gemaakt tegen het eerdere besluit van 7 juli 2009. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat appellant sub 1 inderdaad niet-ontvankelijk was, omdat hij redelijkerwijs verweten kon worden dat hij geen bezwaar had gemaakt.

Appellant sub 2 voerde aan dat de gekozen locatie niet geschikt was en dat er een betere locatie beschikbaar was. Hij stelde dat de gekozen locatie te dicht bij zijn woning lag en dat dit zou leiden tot geluidoverlast. De Afdeling overwoog dat de aanwijzing van de locatie door het college in redelijkheid was gemaakt, rekening houdend met de randvoorwaarden die in de nota waren vastgesteld. De Afdeling concludeerde dat de bezwaren van appellant sub 2 niet voldoende onderbouwd waren en dat het college de belangen van de betrokkenen op een juiste manier had afgewogen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep van appellant sub 1 niet-ontvankelijk en het beroep van appellant sub 2 ongegrond. De beslissing werd genomen in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 11 augustus 2010.

Uitspraak

201002218/1/M1.
Datum uitspraak: 11 augustus 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1] en
2. [appellant sub 2], beiden wonend te Haarlem,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2009 heeft het college, voor zover hier van belang, locatie [.1..] aan de [locatie] te Haarlem aangewezen als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna ook: ondergrondse afvalcontainer).
Bij besluit van 22 januari 2010, verzonden op diezelfde dag, heeft het college het door [appellant sub 2] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] respectievelijk [appellant sub 2] bij afzonderlijke brieven, bij de rechtbank Haarlem ingekomen op 25 februari 2010, beroep ingesteld. De beroepen zijn door de rechtbank Haarlem ter behandeling doorgestuurd aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en aldaar ingekomen op 4 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 juli 2010, waar het college, vertegenwoordigd door A.C. Timmer-van der Hoeven, A.B. Koster en J. Koelemeij, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk is omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2009.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
[appellant sub 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 juli 2009. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat hem dit redelijkerwijs niet kan worden verweten. Hieruit volgt dat zijn beroep niet-ontvankelijk is.
2.3. Ingevolge artikel 9, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2006 van de gemeente Haarlem kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
2.3.1. Ten behoeve van de locatiekeuze voor ondergrondse afvalcontainers in Haarlem heeft het college de nota "Procedure Invoering ondergrondse inzameling restafval" (hierna: de nota) vastgesteld.
Volgens de nota dient bij de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer rekening te worden gehouden met een aantal randvoorwaarden. Deze randvoorwaarden betreffen loopafstand, bereikbaarheid, verkeersveiligheid, ondergrondse obstakels, parkeerplaatsen, bomen, inpassing in de openbare ruimte en overige ruimtelijke aspecten. Op grond van deze randvoorwaarden moet de container zowel voor de inzamelaar als voor de gebruiker voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn, en op veilige wijze kunnen worden bereikt. Bij het bepalen van de locaties dient de ondergrond te worden onderzocht op de aanwezigheid van obstakels, zoals kabels en leidingen. De mogelijkheid tot het omleggen van dergelijke kabels en leidingen dient standaard te worden betrokken bij de locatiekeuze en afgewogen tegen het kostenaspect. De mogelijkheid tot parkeren dient zoveel mogelijk gerespecteerd te worden en aantasting van het groen dient te worden beperkt. De situering van de ondergrondse afvalcontainer moet in beginsel passen binnen het straatbeeld. Daarbij dienen containers zoveel mogelijk buiten zicht vanuit woningen te worden geplaatst. Met betrekking tot de afstand tussen een container en de voorgevel van een woning dient een minimumafstand van drie meter te worden gehanteerd, terwijl voor andere zijden van een woning geldt dat de minimumafstand minder dan drie meter kan bedragen, bijvoorbeeld bij een blinde muur.
2.4. [appellant sub 2] kan zich niet vinden in de aanwijzing van locatie [.1..] aan de [locatie] tussen de percelen […] van de Rollandslaan te Haarlem als locatie voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. Hij beklaagt zich onder meer over de gevolgde procedure. Volgens [appellant sub 2] is na mondeling overleg door de betrokken medewerkers van de naamloze vennootschap Spaarnelanden N.V. persoonlijk bevestigd dat de container niet geplaatst zal worden op locatie [.1..], maar dat gekozen zal worden voor de nieuwe en volgens [appellant sub 2] betere locatie [.2..]. Deze locatie [.2..] is overigens bij brief van 28 juli 2009 aangekondigd aan alle betrokken omwonenden, aldus [appellant sub 2]. Tijdens de mondelinge behandeling van zijn bezwaar op 16 december 2009 is [appellant sub 2] meegedeeld dat locatie [.2..] is komen te vervallen. [appellant sub 2] vreest voor met name geluidoverlast omdat locatie [.1..] zich op minder dan 4 meter afstand van een woonkamerraam en op minder dan 10 meter afstand van het slaapkamerraam van zijn woning bevindt.
2.5. Het college heeft aangevoerd dat aanvankelijk locatie [.1.] was vastgesteld, doch dat het desbetreffende aanwijzingsbesluit bij de uitspraak van de Afdeling van 29 april 2009, zaak nr.
200807346/1/M1is vernietigd omdat naar het oordeel van de Afdeling er een alternatieve locatie is die mogelijk geschikter is nu er geen direct zicht is vanuit woningen op de vulopeningen van de ondergrondse container en wordt voldaan aan de maximale loopafstand. Bij het besluit van 7 juli 2009, dat in bezwaar is gehandhaafd, is deze alternatieve locatie aangewezen als de locatie [.1..].
2.6. Wat de stelling betreft dat locatie [.2..] passender zou zijn, overweegt de Afdeling dat de bewoners van de woning [locatie] vanuit de voorzijde van hun woning direct zicht hebben op die locatie, waardoor deze locatie, in aanmerking genomen de randvoorwaarde dat containers zoveel mogelijk buiten het zicht vanuit woningen dienen te worden geplaatst, minder geschikt is. De omstandigheid dat [appellant sub 2] vanuit zijn zijgevel uitzicht heeft op de container op locatie [.1..] komt niet in strijd met deze randvoorwaarde. Voor zover [appellant sub 2] met zijn verwijzing naar door hem gestelde toezeggingen van een medewerker van Spaarnelanden N.V. en een brief van diezelfde organisatie van 28 juli 2009 een beroep wil doen op het vertrouwensbeginsel, faalt dit. Mochten bij [appellant sub 2] verwachtingen zijn ontstaan, dan zijn deze niet door het ter zake beslissingsbevoegde bestuursorgaan, het college, gewekt, en kunnen deze niet aan het college worden toegerekend. De taak van Spaarnelanden N.V. is immers het adviseren van het college. De vaststelling van locaties geschiedt door het college.
2.6.1. Naar het oordeel van de Afdeling kan in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd, geen aanleiding worden gevonden voor de conclusie dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geluidoverlast als gevolg van de ondergrondse afvalcontainer op locatie [.1..] tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijft. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant sub 2] zijn stelling dat bewoners in groten getale per auto hun huishoudelijk afval naar de container brengen, niet aannemelijk heeft gemaakt. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat het geluid van de stalen klep van de afvalcontainer slaapstoornissen oplevert voor het kind dat in de op 10 meter van de container gelegen slaapkamer slaapt.
Mede gelet op de toelichting die het college ter zitting heeft gegeven aan de hand van foto- en kaartmateriaal, is niet aannemelijk dat [appellant sub 2] als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainer wordt beperkt in zijn mogelijkheden om per auto zijn garage in of uit te rijden. [appellant sub 2] is er verder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het plaatsen van de afvalcontainer, al dan niet vanwege de beschikbare trottoirbreedte, gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. De omstandigheid dat als gevolg van de plaatsing van de container een parkeerplaats moet wijken, laat onverlet dat het college het belang dat ter plaatse een container wordt gesitueerd zwaarder mocht laten wegen.
2.6.2. De Afdeling ziet op grond van het vorenstaande geen grond voor het oordeel dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot aanwijzing van locatie [.1..] als locatie voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk afval.
2.7. Het beroep [appellant sub 1] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2010
195-209.